zondag 27 september 2009

Mexicaanse griep


Het is onverantwoord, ik weet het, maar we hebben nog steeds geen dispenser met desinfecterende zeep in huis. En op de w.c. zijn geen papieren handdoekjes te vinden, maar hangt gewoon een kleine gastenhanddoek.
Daarentegen hebben we er wel een poster hangen van de GGZ. Daarop wordt in twaalf stappen uitgelegd hoe men de handen moet wassen. Bij iedere stap een foto.
Geweldig. Dat je zo’n eenvoudige handeling in twáálf stappen kunt knippen.
Het kan echt niet misgaan als je zorgvuldig de tekst en de plaatjes volgt. Alleen moet er wel aan de basisvoorwaarden voldaan zijn. Een kraan hebben we. Zeep is er ook (nou ja, niet desinfecterend), maar bij stap 10 heb ik een probleem. “Pak een papieren handdoek. Droog je handen intensief met een enkele papieren handdoek.”
Zoals gezegd hebben we die niet. Die moeten we dus aanschaffen.
Na de zorgvuldige opbouw: kraan open, zeep pakken, aanwijzingen over het wrijven van handen en vingers, verdelen van zeep etc. is de aanwijzing “droog je handen intensief” wel erg summier. Daar hadden nog wel wat stappen bij gekund. Over tussen de vingers drogen bijvoorbeeld, en of de bovenkant van de handen óók moet.
Stap 11 is intrigerend. “Gebruik de handdoek om de kraan dicht te draaien.” Jaja, die is dan weer schoon voor de volgende gebruiker… met vuile handen.
En dan? Stap 12 meldt: “Je handen zijn nu schoon.”
Maar hoe kom ik nu de w.c. uit zonder die schone handen weer vol bacteriën te krijgen? Deurkrukken van toiletten zijn beruchte bacteriënbroedplaatsen!
Nergens op de poster is een email adres te vinden of een telefoonnummer om die brandende vraag te kunnen stellen. Mailen is trouwens sterk af te raden, want het gemiddelde pc toetsenbord is viezer dan een wc bril. Daar ga je met je brandschone handen natuurlijk niet aan zitten. Een telefoon is denk ik ook niet helemaal te vertrouwen.
Misschien kunnen we het beste allemaal een paar weken preventief met schone handen op de w.c. blijven zitten. Proviand mee, een goed boek, en elk kwartier handen wassen. Zo krijgen we hem er wel onder, die enge, dreigende, oprukkende Mexicaanse griep.

zondag 20 september 2009

Magixx


Het basketbalseizoen is weer begonnen. Met een open dag en een vriendschappelijke wedstrijd van onze Matix Magixx tegen een Belgische club. Het is even wennen. Van het team van vorig jaar zijn maar drie spelers gebleven. Eén van de exen speelt nu bij de tegenstanders. Jammer, hetis een goeie. Nu maakt hij zijn mooie acties in de afzichtelijke roze outfit van Verviers.
Maar de nieuwe Magixx doen het niet verkeerd. Al snel ontdekken we wie de nieuwe favorieten zullen worden. Er zijn spiekbriefjes voorhanden met hun namen. Nummer 14: Davis, nummer 9: Washington, nummer 5: Flowers.
Een basketbalwedstrijd is een feestje. Elke actie is van muziek, getoeter, getrommel en gejoel voorzien. In elke pauze of time-out wordt het publiek vermaakt: met een dansje van de cheerleaders, een verloting, een snel wedstrijdje voor de kinderen, een ‘duizend-euro-schot’ van een dappere toeschouwer of een komische act van de mascotte.
Als trouwe fans zijn we in het lime groen gekleed en zodra de tegenstanders aan de bal zijn, roepen we bezwerend “Defense – defense”. Dat is hard nodig, want de verdediging van de Magixx laat nog te wensen over. De topscorer van de tegenstanders gaat er keer op keer dwars doorheen. Devine heet hij, maar erg goddelijk ziet hij er niet uit.
Het is een spannende wedstrijd, de clubs zijn aan elkaar gewaagd. Op de bank voor ons zijn een paar opgeschoten jongens druk in gesprek over de grote voordelen van hun nieuwe mobieltje. Ze kijken meer naar hun schermpjes dan naar de wedstrijd. Vergeten helemaal hun taken als basketbalpubliek. “Hé, letten jullie wel een beetje op?” roep ik na een doelpunt van de Belgen, “ze staan gelijk!” En aanvullend slaat H. ze op de schouders. De jongens grijzen achterom: “We volgen de stand op internet.”
48-48 is die. En de clubs blijven elkaar op de hielen zitten. We ontdekken dat nummer 9 goed speelt en ook een stuk theater biedt: handen heffen en ogen rollen over beslissingen van de scheidsrechter. Nummer 14 kan mooi dunken en 5 is goed in driepunters; van die mooie strakke lange-afstands-doelpunten.
De laatste minuten is iedereen op dreef. De spelers en ook het publiek, dat op de tribunes staat en juicht als de Magixx met vier punten verschil winnen.
Tevreden fietsen we naar huis. Het was een goed begin van het seizoen. We leren elkaar al weer een beetje kennen, wij en de Magixx.
.

dinsdag 15 september 2009

Beethoven

Met ons projektkoor zongen we op uitnodiging in een kleine kerk, als afsluiting van een speciale kerkdienst. Nou zijn we bepaald geen kerkkoor, maar dat was geen probleem. De organisatoren wisten wat ze in huis haalden.

Wel vroegen ze ons om extra goed te articuleren, ter wille van de wat oudere kerkleden.
Vlak voor ons optreden herinnerde de dirigent ons aan deze opdracht. “Laat je niet ontmoedigen”, zei hij verder, “dit publiek reageert misschien niet al te enthousiast, het zijn wat oudere mensen, een kerkgemeente… het kan zijn dat ze sommige nummers wat minder waarderen.”
We wisten wat hij bedoelde: een niet-liefdeslied met onparlementaire taal, een parodie-gospel en de s/m solo van C., op de melodie van “Für Elise”.
“Laat jij dat articuleren nou maar zitten”, grinnikten we tegen C. “Gewoon een beetje mompelen, dan denken ze: “ O, dat is Beethoven, mooi!”
We besloten dat we gewoon lekker ons programma zouden zingen, of het nou leuk gevonden werd of niet.

Dat deden we. En al snel hadden we in de gaten dat deze kerkgangers een alert en gul publiek waren. Een verdwaalde “verdomme” leverde nauwelijks gefrons op, om het gespeel met gospels werd vrolijk gelachen en toen C. twee zinnen “Für Elise” had gezongen, zagen we twee grijze dames achterin elkaar proestend aanstoten.

“Lamelamelame nou maar los. Het was heel fijn hoor, daar niet van, maar
Lamelamelame nou maar los. Want zoveel pijn is overdone.
‘k Hou van een klap en van een kneep, ik hou van leer, en van een zweep, maar
Lamelamelame nou maar gaan, ik kan niet lopen meer of staan.” (…)

We zongen met flair ons hele programma en kregen aan het eind bloemen en een staande ovatie. Toen we tevreden onze spullen bij elkaar zochten, kwam een van de organisatoren vertellen dat ze erg genoten had.
“En jij!” Ze wees op C. “Hoe je met zo’n uitgestreken gezicht zulke vréselijke dingen kunt zingen… “ Ze schaterde. “En de vrouwen naast me vroegen aan elkaar: ‘wat zingt ze nou?’en ik dacht: dat wil je helemaal niet weten!”
De kerkgemeente houdt ons koor in de gaten. Als we volgend jaar een nieuw programma hebben, willen ze ons graag weer hebben. En wij zijn wel geen kerkkoor, maar in dit kerkje komen we met plezier nog een keer zingen.

dinsdag 8 september 2009

Kroon

Mijn tandarts heet Faust. Ik heb dat altijd een fantastische naam gevonden voor een tandarts.
Vandaag moet ik naar hem toe voor een kroon. Ik zie er tegenop.
Faust begroet me altijd bij mijn voornaam (we kennen elkaar al zo’n twintig jaar) en vertelt precies wat hij gaat doen. Een kroon en een vulling. Maar eerst een verdoving, want zonder gaat deze behandeling niet.
Ik doe braaf mijn mond open. De prikjes van de verdoving zijn goed te hebben, al krijg ik een waarschuwing dat de laatste pijn zal doen. Meteen daarna mag ik in een bakje vloeibaar rubber bijten voor een afdruk. Een bakje voor de onderkaak, en nog een voor de bovenkaak.
Intussen is een deel van mijn mond gevoelloos geworden. Als ik de restjes rubber weg mag spoelen, loopt het water rechts meteen m’n mond weer uit.

Nu begint de ellende. Vullingen uitboren en de afgeschreven kies afslijpen. Pijn doet het niet, maar ik kan slecht tegen de gierende straaljagergeluiden in mijn hoofd. Blijkbaar ziet Faust me lijden, want hij vraagt bezorgd of de verdoving wel goed werkt. Ja dus.
Maar mijn mond is niet groot genoeg. De boor en de afzuigslang vechten om ruimte. Ik moet mezelf er elke drie seconden aan herinneren een beetje te ontspannen, want ik lig als een springveer in de behandelstoel. Droge korrels op m’n tong. Alsof ik cement heb gegeten.
Na een eeuwigheid is het boren klaar. Nu een nieuwe vulling.
Faust en zijn assistente spreken een onbekende taal met elkaar. Het lijkt op Nederlands: “S.P.O. zeven?” “Ja, en doe maar J.O.B. 6.”… “Deze is leeg” En dan “Even afzuigen”. Dát snap ik. En er worden gelukkig weer wat vieze korreltjes uit m’n keel gehaald.

Ik krijg een voorlopige kroon. Daar moet alweer een afdruk voor gemaakt worden. Faust duwt iets in mijn mond dat voelt als een nat dweiltje. Even niet dicht doen, waarschuwt hij en loopt uit mijn blikveld. Ineens wil ik niets liever dan mijn mond wel dicht doen. Ik moet slikken! Rubber in mijn keel. Ik tel langzaam tot tien: mond – open – houden – niet – dicht – doen – zeven – acht .. Gelukkig. De afdruk is klaar.
Terwijl Faust de noodkroon maakt, praten we over zijn werk als tandarts en of kronen zetten leuk is, of lucratief. Mijn aandeel in het gesprek is klein, want na een paar zinnen moeten er weer allerlei handelingen verricht worden in mijn mond.

“Het is vooral de afwisseling die het werk leuk maakt” besluit mijn tandarts terwijl hij de laatste hand legt aan mijn noodkroon. Ik kijk op de klok. Anderhalf uur zit ik nu in de tandartsstoel. Het wordt wel eens tijd voor een andere patiënt. Een beetje afwisseling voor Faust. Ik gun het hem van harte!

woensdag 2 september 2009

Hond (op)voeden

Je laat je hond uit in het parkje in de buurt. Een paar mensen van een bedrijf vlakbij lopen daar hun brood te eten. “Auw”, roept één van hen ineens, en je ziet dat jouw hond de boterham uit haar hand heeft gehapt. Wat doe je?
a. Je loopt vlug verder en doet alsof je niets gezien hebt.

b. Je roept je hond tot de orde “Foei, dat mag toch niet!” en laat hem de boterham uitspugen. Wie weet wat ie daarvan krijgt.

c. Je roept je hond terug, maakt excuses en zegt dat ie dat anders nóóit doet

d. Je kijkt of de vrouw gebeten is (ze riep tenslotte “auw”) en biedt aan thuis zo nodig pleisters en jodium te halen. De hond krijgt een tik op z’n neus, hij moet leren dat zoiets niet mag.

e. Je put je uit in excuses, belt 112, zoekt je verzekeringsgegevens om te regelen dat het slachtoffer mogelijke kosten vergoed krijgt.

Het baasje van de hond die mijn boterham roofde koos voor b. Toegegeven, ze zei ook nog “Sorry”, maar pas toen ik haar verteld had dat dat wel op z’n plaats zou zijn.
In z’n enthousiasme had de hond zijn tanden ook in mijn vingers gezet. Geen dramatische wonden, maar wel twee kleintjes, en hondenbeten zijn berucht. Dat betekende:
- Lunchwandeling afbreken en terug voor een pleister
- Telefoonnummer van een dokter zoeken en bellen of hier een tetanusprik voor nodig is (sjonge, het duurde een kwartier voor ik een arts te pakken had – je zal een spoedgeval zijn)
- Anderhalf uur eerder naar huis om in Beuningen een prik te gaan halen, maar eerst de rest van de middag stressen om toch een deadline te halen.
- Een rekening voor de tetanusprik, want die valt onder het eigen risico.

Een hoop gedoe, maar dan is het ook klaar. Het bloeden is gestopt, de pleister kan er af.
Wat me aan het hele verhaal vooral irriteert, is de reactie van het hondenbaasje. Een totaal gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Kan het zo’n meisje niet schelen? Of heeft ze nog nooit van tetanus gehoord?
De hond neem ik niks kwalijk, die weet niet beter. En het was tenslotte een errug lekkere boterham, met kaas en pesto. Precies op haphoogte.

Een nieuwe traditie

Vrijdagmorgen heb ik afgesproken met K. Ze komt op de koffie met. En ‘met’ is geen koek of taart, maar leesvoer. Allebei houden we van tekst...