maandag 30 december 2013

Japans snoep

Mijn zoon studeert Japans en als passend cadeautje kocht  ik voor hem via internet twee pakketjes Japans snoep. Ik was op youtube eens een filmpje tegengekomen waarin iemand van die pakketjes demonstreerde. Het is namelijk geen vrijblijvend zakje snoep om leeg te eten, maar een doe-het-zelf pakket.
Het cadeau werd gewaardeerd en ik werd uitgenodigd om te helpen bij het maken van de Kracie Happy Kitchen Mini Donuts. Dat ging zo:

In de vrolijk gekleurde doos vol Japanse tekens zit een plastic bakje dat uit meerdere afdeling bestaat, een plastic lepeltje, een piepklein zakje gekleurde hagelslag en zes geheimzinnige zakjes met (Japanse) opdruk.

J. bestudeert elk zakje en constateert dat er één bij is met chocola, één met aardbei en één met vanille. De rest van de tekens kan hij niet thuisbrengen. Gelukkig zijn er plaatjes bij de handleiding en we gaan aan de slag.
Eerst moeten de twee grootste zakjes gemengd worden met water tot een deegje. Van elke smaak moeten twee balletjes gekneed worden en die drukken we in de plastic donut-vormpjes. Zo maken we de vier minidonuts. Ze voelen een beetje sponzig en ze ruiken behoorlijk zoet.

Nu de versiering. Er zijn drie zakjes om een soort topping mee te maken. In elk zakje zit een poeder waar wat water bij moet. De geuren bewijzen duidelijk dat J. de tekens goed gelezen had: in de plastic bakjes ontstaat een wit kleverig mengseltje met vanillesmaak, een knalroze papje dat heftig naar aardbeien ruikt en donkerbruin chocoladespul. Om de topping subtiel op de minidonuts aan te brengen, is er een leeg plastic zakje, waar we een klein puntje moeten afknippen. Met het plastic lepeltje smeren we de topping in het spuitzakje en kijk, zo kan het in dunne lijntjes op de donuts gespoten worden. Eerst de witte, dan de roze, tenslotte de bruine en dan kleeft alles.

We sprinkelen nog wat hagelslag en crunches over de feestelijke snoepdonuts en meer past er dan écht niet op. Na al het gepriegel en gesmeer is nu het moment gekomen om te proeven. “Jij hebt de eerste keus”, zegt mijn zoon galant en ik kies de mooiste. Voorzichtig snuffel ik eraan voordat ik een hapje neem. Intussen heeft hij al één van de andere mini’s in één hap opgegeten. Hm. Het is voornamelijk zoet, en kleverig. In nog twee happen heeft J. zijn cadeautje op. Dat was snel! We lachen: gelukkig hebben we de foto’s nog.
“En er is nóg een pakketje”, zegt hij. |

Maar dáár wachten we nog maar een tijdje mee. 

zaterdag 28 december 2013

Onze verslaving: Breaking Bad

Er dobbert een oog in het water. Dansend zien we het vlak voor ons, een los oog met wat roze draden er aan. Dan zoomt de camera uit en zien we het mottige knuffelbeertje waar het oog ooit bij hoorde. Oorspronkelijk hardroze, maar nu zwartgeblakerd en dobberend aan de oppervlakte van een zwembad.
We herkennen het zwembad. Het is van Walter White, de hoofdpersoon van de serie waar we naar kijken: Breaking Bad. Nog verder zoomt de camera uit en nu zien we zwarte schoenen van mannen die sjouwen met iets onheilspellends: lijkzakken. Naast het zwembad van Walter. Onze adem stokt. Zijn dat de lichamen van…. zijn vrouw en zijn zoon? Dan begint de tune en start de aflevering echt.

Met z’n drieën zijn we verslaafd aan de serie Breaking Bad. Meteen bij het eerste deel van het eerste seizoen zaten we op het puntje van onze stoel. De scène waarmee het begint is zó penibel, dat we ons niet voor konden stellen hoe dit na één aflevering nog verder moest gaan. Maar bij elk volgend deel bleek het nog erger te kunnen. En steeds weer is er een verrassende beginscène die ons op scherp zet: wat betekent dít nou weer. Wat staat ons nú weer te wachten?


Inmiddels hebben we twee seizoenen gekeken en beginnen we aan het derde. De stilzwijgende afspraak is, dat we met z’n drieën kijken. Is één van de drie een avond weg, dan moeten de anderen zich inhouden. Heeft één van de drie geen zin, dan praten de anderen als Brugman, want een verslaving is een verslaving, daar zie je niet zomaar vanaf.
Vanavond hebben we om half negen afgesproken. Het water voor de koffie (en thee) staat al op. De bank staat uitnodigend klaar. De vorige aflevering is weer met een geweldige cliffhanger geëindigd en we móeten weten hoe het verder gaat.

Breaking Bad: één en al ellende. Een absolute aanrader.


zaterdag 21 december 2013

Dagje kerstmarkt in Oberhausen

Voor een echte kerstmarkt moet je in Duitsland zijn. Mijn dochter en ik zijn al een tijd van plan om een keer zo’n Duitse kerstmarkt te bezoeken en vandaag gaat het dan gebeuren. De keus valt op Oberhausen. Dat is niet alleen het dichtst bij huis, maar de markt is ook opgezet rondom een winkelcentrum, zodat we naar binnen kunnen als het te koud wordt. En je kunt er makkelijk vlakbij parkeren.
Allemaal motivaties voor watjes, maar nog geen vier weken na het installeren van mijn nieuwe heup bén ik ook een watje. We nemen de rolstoel mee omdat ik nog niet ver genoeg kan lopen en dat is ook de reden dat we dichtbij willen parkeren.

Vanaf de parkeergarage slalommen we over het invalidenpad naar beneden en dan zien we meteen de marktkramen in de vorm van houten blokhutten. De geur van braadworst komt ons tegemoet en het is duidelijk dat het op de kerstmarkt voor een groot deel om eten en drinken draait. “Een halve meter braadworst”, zien we op een bord staan. Maar we lopen er voorbij. Ook de glühwein en de jägerthee laten we links liggen. We gaan op zoek naar kadootjes en we willen bij alle blokhutten kijken.
We wandelen langs kramen met sieraden, met enorme kaarsen, met houten speelgoed, met stenen, met knuffels, met olie en azijn en natuurlijk met allerlei soorten kerstversieringen. Op elke kraam met spullen, is er wel één te vinden met eten of drinken. Behalve de Duitse bratwursten, zijn er Hollandse poffertjes en pannenkoeken, Italiaanse hapjes, Belgische pralines en ook de onvermijdelijke Starbucks.

We komen langs uitbundige uitstallingen van chocoladekunstwerken; heel Duits. En een zware rookgeur kondigt een kraam aan waar grote zalmen rondom een open vuurtje hangen. Die onthouden we. De kramen slingeren zich eindeloos om het grote winkelcentrum en we moeten goed opletten om niet helemaal de weg kwijt te raken. Hier en daar zijn wat grotere blokhutten, waar je naar binnen kunt. Daar parkeren we de rolstoel buiten en pak ik m’n krukken. We vinden een paar geschikte kadootjes en dan is het tijd om wat te eten. Misschien is het omdat die grote zalmen om het vuur er zo authentiek uitzien, maar we vinden het broodje zalm geweldig lekker.

Als we langs een ingang van het overdekte winkelcentrum komen, zoeken we even de warmte op. Voor wie op kleding uit is, is dit centrum een walhalla, maar wie een drogist zoekt, komt bedrogen uit. Jammer, mijn favoriete Duitse gel kan ik hier niet kopen. Wel vinden we een winkel met goedkope fleecetruien, waar E. tot haar verrassing ook ultra dunne reishanddoeken vindt voor een habbekrats. Die kan ze goed gebruiken want binnenkort gaat ze backpacken.
Het is druk en warm binnen in het winkelcentrum en we willen liever weer naar buiten, waar we onszelf trakteren op warme chocolademelk met slagroom. Intussen is het veranderd van gezellig druk in echt druk en al doet E. haar best achter de rolstoel, ik heb al een paar mensen tegen hun benen geschopt.

Na nog een half uurtje zijn we uitgekomen bij ons beginpunt: de grote notenkraker. Hier kwamen we aan vanuit de parkeergarage. We maken nog een foto en dan gaan we weer het zigzaggende invalidenpad over. Deze keer moet E. me naar boven duwen. Ze doet het stoer. En dan rijdt ze me weer naar huis, want autorijden mag ik nog een tijdje niet.

We zijn flink moe als we thuiskomen, maar wel heel tevreden. “Volgend jaar Düsseldorf” zeggen we tegen elkaar. Of gewoon nog een keertje Oberhausen. Want het was best voor herhaling vatbaar.

donderdag 12 december 2013

Keep the owl happy

Elke dag krijg ik een mailtje met de aansporing: “Keep the owl happy”.
De uil die ik tevreden moet houden is geen echte vogel, het is het logo van Duolingo, de talen-app waarmee ik mijn Spaans op een hoger plan probeer te brengen.


Het werkt als een spelletje. Steeds krijg je drie levens voor een blok met twintig opdrachten en voor elke fout verlies je een leven. Zijn je levens op? Dan moet je opnieuw beginnen. Een gehaald blok levert punten op en meerdere gehaalde blokken een glimmende gouden (virtuele) beker.

Intussen ben ik al een heel eind. De zinnen worden steeds langer en ingewikkelder en steeds vaker ben ik eerder door mijn drie levens heen dan door de vragen. Maar ik ga stug door, want ik vind het leuk om een taal te leren.

Of ik dat Spaans binnenkort nog eens in de praktijk kan brengen, staat nog te bezien. Mijn dochter E. gaat vanaf februari een half jaar rondreizen in Zuid-Amerika en ik was van plan om haar daar een bezoekje te brengen. Maar na twee heup-operaties ben ik er even niet zo zeker van of ik zo’n reis in m’n eentje wel aandurf op korte termijn. In m’n eentje ja, want mijn H. wil niet mee.

Vliegreizen worden trouwens sowieso spannend, want de kunstheup zal altijd de douane poortjes laten piepen. Ik heb in het ziekenhuis een speciaal pasje gekregen waarmee ik kan laten zien waar dat gepiep vandaan komt. Heel interessant, maar of dat nou zo leuk is…

Intussen maakt E. haar voorbereidingen samen met de vriendin met wie ze gaat. Ik vind het leuk voor haar, maar ben wel een klein beetje jaloers. Niet dat ik ook een half jaar zou willen backpacken, maar het zou leuk geweest zijn om net een paar weekjes Zuid-Amerika mee te pakken door haar op te zoeken. En ik ga d’r natuurlijk missen!

Nou ja, het is pas december en met mijn nieuwe heup loop ik inmiddels al weer een rondje van een kilometer (met krukken). Wie weet hoe ik er in maart tegenover sta. Hoe dan ook. Voorlopig blijf ik – bijna – dagelijks mijn twintig vragen spelletje doen en hou ik de uil tevreden.  Mantengo el búho feliz.




zondag 8 december 2013

Radiohits tijdens de afwas

Ik slaap niet meer ’s middags. Toen ik net uit het ziekenhuis was, sliep ik bijna twaalf uur per etmaal, maar nu val ik niet meer in slaap als ik ’s middags een uurtje ga liggen. Toch heb ik dat uur rust echt nog wel nodig en om me niet te vervelen, luister ik nu dus naar de radio.

Het is lang geleden dat ik zo op de hoogte was van de nieuwste hits. Ik zing zachtjes mee met Rihanna en Eminem, zapp weg bij Jason Derulo omdat ik me erger aan zijn frasering (Every time – that you get undressed, I hear sym – phonies in my head), ik raak een beetje ontroerd door U2, die stukken toespraak van Nelson Mandela door Ordinary Love mixt en ben prettig verrast door het liedje Royals van Lorde.
Als ik nu zou worden uitgedaagd voor een spelletje SongPop (waarbij je zo snel mogelijk liedjes moet herkennen), zou ik wel een kans maken in de categorie Ultimate 2000’s.

Het is grappig om te merken in welke muziekperiodes je goed thuis bent. Behalve de liedjes uit mijn eigen tienertijd, ben ik ook aardig bekend met die uit de jaren negentig. Toen zat mijn dochter E. op de basisschool en ontdekte ze de muziek. Steeds als we samen stonden af te wassen, overhoorde ze me op het gebied van de radiohits van dat moment. “Weet je van wie dit liedje is?” vroeg ze dan, en zong een paar regels. Als ik het niet wist, riep ze triomfantelijk de naam van de artiest en kwam dan met een volgend fragment.
Ik heb nooit een afwasmachine gehad en de enige momenten waarop me dat spijt, is na een maaltijd met veel gasten. Het was in de eerste plaats een milieukwestie om zo’n ding buiten de deur te houden, maar samen afwassen is eigenlijk ook een geweldig sociaal gebeuren. Gisteren waren mijn kinderen aan de beurt, en al begonnen ze er zuchtend aan, na een paar minuten hoorde ik ze samen praten over de studie van zoon J. Een gesprek waar zonder die afwas niet zo gauw ruimte voor zou zijn. Met diezelfde zoon, die nogal zuinig met zijn woorden is, heb ik zelf soms ook juist onder de afwas  de beste gesprekken.
Nu ik dit zo opschrijf, begin ik me af te vragen waarom iedereen toch altijd onder de klus uit probeert te komen. Zelf sta ik ook echt niet te juichen als ik aan de beurt ben. Sja, het karwei zelf is natuurlijk niet echt leuk, maar het socializen maakt een hoop goed. Nog een paar middagen rust-met-radio en ik ga me echt verheugen op een afwas met E.
“Weet jij van wie dit liedje is?”

Kijken wie er wint. 

zondag 1 december 2013

Woensdag een nieuwe heup, vrijdag de trap op en af

Vrijdag 29 november.
Ik zit op de rand van het ziekenhuisbed.
Op het kastje is een plastic tas neergezet met medicijnen om mee naar huis te nemen. Ernaast ligt de envelop met een brief voor mijn huisarts en één voor m’n fysiotherapeut.  Hier in het ziekenhuis ben ik klaar met fysiotherapie. Vanmorgen ben ik met krukken de trap op en af geweest. Nu ik dat kan, zou ik me thuis moeten kunnen redden.
Wonderlijk hoe snel dat gaat. Woensdag een nieuwe heup, vrijdag de trap op en af en dan met krukken terug naar kamer 14, helemaal aan het eind van de gang.  
Andere gang; maar zo lang zijn die gangen

“Weet jij waar ik nu eigenlijk nog op moet wachten?” vraag ik aan het meisje dat net de bloeddruk van mijn overbuurvrouw heeft opgenomen. “Mijn ontslagpapieren heb ik al gekregen en de medicijnen ook”. 
Ze kijkt even door de papieren en dan in de plastic tas. Met opgetrokken wenkbrauwen haalt ze er een brief uit. “Hé, dat is raar…” Er staat een andere naam op dan de mijne. Ze loopt ermee de kamer uit om te kijken hoe dat zit.
Stom, denk ik. Ik zou het tasje waarschijnlijk hebben meegenomen zonder alles eerst te controleren.
Even later is de zuster terug. Alleen de brief was in het verkeerde tasje gestopt. De rest klopte. Ze zet alles terug op het tafeltje en zegt lachend dat ik nergens meer op hoef te wachten. Ik mag naar huis.

Een half uur later komt H. binnen met een rolstoel om me naar de uitgang te rijden. Ik krijg een zoen en dan maakt hij joviaal een mantelzorgers-onder-elkaar praatje met de man van mijn overbuurvrouw. Zij is nog maar kort terug uit de operatiekamer, maar glimlacht om de praats van H. We wensen haar het beste en dan ga ik voorzichtig in de rolstoel zitten. Krukken op de voetsteun, met een vaartje de lange gang door die ik vanmorgen gelopen heb.
En nog meer gangen door.

De ingang van het ziekenhuis bestaat wegens een verbouwing tijdelijk uit een soort partytent. “Ik zet je even in de tent om te wachten”, zegt mijn lief en rijdt me naar buiten, waar het regent. Vijf meter verderop staat nog een tent, waarin een rij leenrolstoelen staat, in elkaar geschoven als supermarktkarretjes.  H. rijdt me naar de ruimte voor de stoelen, naast een man met een bewakersjasje. “U wilt zeker wel even op haar passen hè?” zegt hij grinnikend en loopt dan weg om de auto te halen. De man neemt z’n taak serieus en hij gaat af en toe even om het hoekje kijken of H. er al aan komt.
Als dat gebeurt, draait hij zich om naar mij en zegt: “Daar komt je vader aan. Ik rij je d’r wel even naar toe oké?” Ik verbeter hem niet, maar als hij me netjes bij de auto heeft afgeleverd, en ik voorzichtig ben ingestapt, proest ik het uit. “Hij dacht dat je m’n vader was”, zeg ik tegen H. “Dat komt vast door je stoppelbaardje”.  Hij lacht hardop.

Ik aai over dat stoppelbaardje. Dan rijden we weg van het ziekenhuis. Lekker naar ons eigen huis.

zondag 24 november 2013

Hibiscrub en bactroban

Helemaal ontsmet stap ik onder de douche vandaan.
Van het ziekenhuis kreeg ik de instructie om voor de operatie hibiscrub en bactroban in huis te halen.
 

Het blijkt te gaan om een soort antibacteriële zeep en een neuszalf. Ik weet niet zo goed hoe ik het moet gebruiken, maar op internet vind ik ergens een ziekenhuisfolder met uitleg. De neuszalf moet vijf dagen lang twee maal daags met een wattenstaafje in de neusgaten gesmeerd worden en met de hibiscrub mag ik me enkele dagen lang vóór het douchen van top tot teen inzepen. Dat alles moet er voor zorgen dat ik zo bacterievrij mogelijk het ziekenhuis in ga.

Terwijl ik voor de spiegel het doorzichtige zalfje in mijn neus smeer, bedenk ik hoe relatief dit alles is. Toen ik eind juli van mijn fiets viel en mijn heup brak, werd ik regelrecht vanuit de berm naar het ziekenhuis gebracht. Niks hibiscrub en bactroban. Toch hou ik me braaf aan de voorschriften. Ik droog me af met een schone handdoek, trek frisgewassen kleren aan en dan verlaat ik de badkamer. Op mijn blote voeten loop ik over de groezelige vloer van de overloop en dan de trap af, die nodig gezogen moet worden. Beneden heeft H. al thee gezet en met mijn bacterievrije neus wrijf ik even langs zijn ongeschoren wang.

Nog een paar dagen, dan word ik geopereerd. En over een week ben ik al weer thuis. Dan zal ik het druk krijgen met revalideren. Weer aan de pijnstillers, weer aan de tromboseprikjes, weer voorzichtig leren lopen. Maar ontsmetten met hibiscrub en bactroban hoeft dan niet meer. Laat die bacteriën maar komen.

zaterdag 23 november 2013

Blindengeleidehonden


Toevallig  heeft mijn dochter een vrije dag als ik met mijn twee slechtziende redacteuren een vergadering bij mij thuis heb afgesproken. Ze wil ze wel even van de trein gaan halen in haar Fordje Ka. Passen daar twee passagiers en twee geleidehonden in? Vast wel.

Terwijl zij op weg gaat naar het station, zet ik koffie en speculaas klaar en maak al wat voorbereidingen voor de lunch, zodat dat straks niet te veel tijd kost. We hebben veel te bespreken en om half drie moeten ze weer weg.
Als ze een tijdje later binnenkomen is het huis meteen vol hond. Twee vrolijke labradors verkennen het huis, slobberen gulzig van het water dat ik voor ze neerzet en snuffelen in alle hoeken voordat ze een plekje zoeken in de buurt van onze voeten.

We beginnen met koffie, koek en even bijkletsen. Het gaat vooral over de honden, die dan ook behoorlijk aanwezig zijn. De grootste heeft meteen vriendschap met mijn dochter gesloten, die, volwassen als ze is, meteen weer de Mama-ik-wil-ook-een-hond reflex heeft. De blonde labrador is sinds kort de geleidehond van E. Ze vertelt hoe blij ze met hem is en hoe anders hij is dan haar vorige hond, die al een paar jaar geleden overleden is. De kleinere zwarte is een stuk ouder, en ondergaat het dolle geduw en gesnuffel van de ander een beetje lijdzaam. 

Maar als we na de lunch even naar buiten gaan, zodat de twee nog even kunnen rennen voor de terugreis, is het de zwarte die over een slootje springt, een rietsigaar vangt en woest stukbijt en weigert om meteen braaf terug te komen als het baasje roept. We zijn maar net op tijd terug. De taxi voor A. staat al voor en de chauffeuse zegt een beetje kribbig dat ze op het punt stond om weer weg te rijden.
“Maar er was afgesproken dat jullie eerst zouden bellen”, zegt A. geschrokken. Ze stapt in de taxi en deze keer luistert haar zwarte monster gelukkig meteen en komt netjes voor haar voeten zitten.

E. gaat met de bus naar het station en omdat mijn dochter inmiddels vertrokken is, breng ik haar naar de halte. Met de fiets, want een kilometer lopen kan ik op het moment niet. Je moet goed nadenken over hoe je iemand met een geleidehond de weg wijst. Ik vertel waar wel en geen stoep loopt, waar een oversteek is en waar we links of rechtsaf moeten. Dat is precies genoeg informatie voor E. om haar hond de goede commando’s te kunnen geven. En de rest doet hij. Als ik ze even voor laat gaan omdat op een voetpad zo’n zig-zag hekje staat, zie ik dat de hond keurig precies genoeg ruimte maakt om E. door het hekje te laten. “Wat doet ie dat knap”, roep ik vanaf m’n fiets en E. zegt trots: “Dat is de eerste keer dat we zo’n hekje doen!” Bij de bushalte laat ik het duo met een gerust hart achter.

Ik fiets naar huis om een verslag te gaan maken van onze vergadering. Het was een productieve bijeenkomst, maar dat is niet interessant voor een blog; dat komt gewoon in de notulen.



zondag 17 november 2013

Instappers

’s Morgens een nieuwe heup, in de namiddag de eerste loop-oefening. Zo zal het gaan volgens de informatie-klapper van het ziekenhuis. En op de tweede dag na de operatie, als ik de trap op en af kan, mag ik weer naar huis. Dat is lekker snel.
De klapper geeft als instructie mee dat het raadzaam is om stevige schoenen mee te nemen. Liefst instappers, want ik zal niet kunnen en mogen bukken om veters of ritsen vast te maken.

Als er één soort schoeisel is, waar ik een hekel aan heb, zijn het instappers. Maar omdat ik straks toch echt zelf m’n schoenen aan wil kunnen trekken, ga ik wel op zoek.
In de schoenenwinkel bekijk ik somber het rekje met instappers. De één nog vreselijker dan de andere. De meeste met van die opstaande randjes om de neus en sommige, ieiek, met zo’n bengelend muntje voorop. Het enige paar dat ik min of meer aanvaardbaar vind, heeft een prijskaartje van 95 euro.
Ik kijk rond of er nog andere mogelijkheden zijn. Korte laarsjes misschien, die wijd genoeg zijn om zo in te stappen? Terwijl ik alle laarzen inspecteer op bruikbaarheid, komt een verkoopster vragen of ik het kan vinden. Ik leg haar mijn probleem voor en samen constateren we dat geen van de laarzen geschikt is om zonder bukken in te stappen. Onverrichter zake ga ik naar huis.

Waarom koop je geen sloffen? Vraagt mijn dochter een dag later. Ze wijst een paar half-hoge zachte ‘laarsjes’ aan bij Hunkemöller. Ik vind ze best leuk en ga ze passen. Maar helaas, als het kartonnen zooltje-voor-de-show er uit is, zijn deze alles behalve stevig.
Een uur later vind ik uiteindelijk voor een habbekrats een paar doodsaaie, grijze pantoffels. Ze zijn stevig, ze zijn warm, je kunt er zo instappen, maar mooi….. ach, je kunt niet alles hebben. “Nooit gedacht dat ik nog eens zulke pantoffels zou kopen”, zeg ik tegen E. als ik ze meeneem naar de kassa.

Thuis haal ik die saaie, grijze dingen uit hun doos en bedenk dat er misschien toch nog wel iets van te maken is…



Zo zijn ze wel grappig toch? Je moet zo’n ziekenhuis bezoek ook niet somberder maken dan nodig is.
  

zaterdag 9 november 2013

Een kunstheup. Mag ik even een potje janken?

Ik wist dat de mogelijkheid bestond. Als ik pech had, zou de breuk in mijn bot de bloedtoevoer naar de kop van de heup teveel belemmeren en dan kon die afsterven.
Pas toen de orthopeed me op de foto aanwees wat er gebeurde, begreep ik dat het andersom was geweest: als ik geluk had, zou het goed gaan. Zoveel geluk had ik dus niet.

Door volhardend te oefenen was ik weer zover dat ik een kilometer kon lopen zonder krukken. Een beetje hinkend nog, maar toch. Maar op een dag ging het niet meer. Zakte ik door m’n been, hoe ik ook probeerde om het stevig neer te zetten.

In het ziekenhuis heb ik weer twee krukken nodig om de lange gangen door te komen. Van de fractuurpoli naar de röntgenafdeling en terug en dan mag ik meteen door naar de orthopeed. Die bevestigt mijn bange vermoeden dat het foute boel is en dat ik alsnog een kunstheup moet. Geduldig wacht hij tot ik m’n neus gesnoten en drie keer diep ingeademd heb en net zo geduldig beantwoordt hij al mijn vragen. “Kun je het hebben om meteen een afspraak voor een operatie te maken?” vraagt hij dan voorzichtig, en betraand maar vastberaden knik ik ja.

Dus wordt de ziekenhuisdag nog langer. Samen met H. ga ik naar het restaurant om iets te eten, want over een uur kunnen we terecht bij een verpleegkundige om de opname te bespreken. ‘Binnen drie weken’, heeft de orthopeed gezegd, ‘en als alles vol gepland is, moet er iemand anders wijken.’ Vakkundig weet de dame achter de balie me in het operatieschema te proppen; er hoeft niemand voor mij afgezegd te worden.

Er volgt nog een gesprek met de anesthesist en dan moet er nog bloed geprikt worden. Om kwart voor vier hink ik naast H. naar de parkeerplaats. Met een zucht vanuit mijn tenen kruip ik moeizaam in de auto en ik probeer aan het idee te wennen dat ik opnieuw geopereerd moet worden.

H. omarmt opgewekt zijn rol als mantelzorger. Hij rekent me voor hoeveel specialisten zich vandaag met me beziggehouden hebben en zegt dat het toch fijn is dat het allemaal zo snel kan. Zonder meer maakt hij zich vrij om me te brengen en halen. Hij spreekt me moed in en rijdt me naar huis. Ik zet m’n tanden op elkaar en besluit om zo weinig mogelijk te zeuren. Maar mag ik wel eerst even een potje janken? Daarna zal ik weer positief zijn.




zaterdag 26 oktober 2013

Hardlopen, fietsen en de Kleine Zeemeermin


Met soepele passen ren ik over het asfalt. Een beetje verbaasd constateer ik dat het goed gaat en dat ik helemaal geen pijn heb. Ik wacht op de stem van mijn hardloop-app die me vertelt hoe ver ik al gelopen heb, maar in plaats van de stem hoor ik gepiep.
Het is de wekker. Als ik me omdraai om het gepiep te smoren, voel ik dat mijn droom nog lang geen werkelijkheid is. Auw, mijn heup!

Nadat er op 19 juli een pen (Flexibele Heup Schroef) in mijn heup was gezet, vroeg ik aan de chirurg of ik ooit weer zou kunnen hardlopen. “Over een half jaar”, antwoordde hij prompt. Inmiddels zijn er ruim drie maanden voorbij en ik vraag me af hoe haalbaar het is, dat halve jaar van hem. Ik loop zonder krukken, maar elke stap met mijn rechterbeen doet pijn. Als ik mijn therapeutische rondje in de buurt loop, denk ik vaak aan het sprookje van de Kleine Zeemeermin. Zij vraagt de heks om haar zeemeerminnenstaart te veranderen in twee mensenbenen. Het kost haar niet alleen haar mooie stem, maar bij elke stap die ze doet, voelt ze een pijn alsof ze op een scherp mes trapt. Ik bedenk dat ze dan toch onmogelijk elegant en verleidelijk heeft kunnen lopen. Maar ach, in sprookjes kan alles, net als in dromen.

In het sportzaaltje van de fysiotherapie loop ik geconcentreerd op de loopband en de crosstrainer. Mijn spieren vinden het nog steeds comfortabeler als ik mijn rechterbeen een beetje gebogen hou, dus moet ik eindeloos oefenen om die spieren op te rekken. Een kilometer gewoon lopen is pijnlijk en vermoeiend. Over drie maanden weer hardlopen? Ik kan het me haast niet voorstellen.


Sinds een paar weken fiets ik weer. De eerste keer voorzichtig een klein stukje, maar gaandeweg wordt het makkelijker. Tot mijn opluchting voel ik me niet bang of onzeker in het verkeer, hoewel ik mijn heup brak door een val van mijn fiets. Als ik op weg naar fysiotherapie een tussenstop maak en daarna weer opstap, doe ik dat per ongeluk zoals ik dat altijd gewend was: linkervoet op de trapper om dan vaart te maken en het rechterbeen over het frame te zwaaien. Ik realiseer me meteen dat dat zwaaien (nog) niet lukt en lach, omdat het fietsen dus al weer zó gewoon geworden is. Ineens geloof ik er weer in dat lopen ook weer normaal en makkelijk wordt.

Prompt droom ik ’s nachts hoopvol: met soepele passen ren ik over het asfalt en constateer een beetje verbaasd dat het goed gaat en dat ik helemaal geen pijn heb …


vrijdag 18 oktober 2013

Het Rijksmuseum voor een kwart van de prijs

Voor een dagje Rijksmuseum is het wel handig om de rolstoel mee te nemen. Al kan ik weer aardig uit de voeten, een hele dag lopen is toch echt te veel. We parkeren in Amsterdam Noord, gaan met de pont naar het Centraal Station en van daar af nemen we de tram. Ik klim voorzichtig de hoge treeplank op en zoek in de drukte vlug een zitplaats. H. tilt de opgevouwen rolstoel naar binnen. Dat zou in m’n eentje niet gelukt zijn. De Amsterdamse tram scoort een minpunt.

Vorige week was het week van de toegankelijkheid. Een jaarlijkse themaweek waarbij allerlei plaatsen gecheckt worden op toegankelijkheid en gastvrijheid. Ik ben benieuwd hoe makkelijk je het Rijksmuseum in komt op wielen.
Dat blijkt goed geregeld te zijn. Er is een draaideur waardoor je met de rolstoel naar binnen kunt en meteen in de ruime nieuwe hal terechtkomt. We moeten even zoeken waar we nu kaartjes moeten kopen, want de kassa’s waarop de rij buiten uitkomt, hebben we omzeild. Bij de kassa’s hier binnen is het rustig. We zijn meteen aan de beurt. “U bent gratis meneer”, zegt de kassamevrouw tegen H. “want u bent begeleider.” Het ene kaartje dat we wel moeten betalen, krijgen we voor de halve prijs, omdat we met een ING bankpas kunnen betalen. Actie van de bank. Zo kom je nog eens goedkoop een museum binnen!


We besluiten te beginnen bij het Aziatische Paviljoen op de benedenverdieping. Daarna doen we de tweede verdieping, want de Nachtwacht en het Melkmeisje willen we echt even bezoeken. En daarna zien we wel verder. Het Aziatische Paviljoen heeft een stel mooie verrassingen en als topstuk wat ons betreft twee meer dan levensgrote, houten tempelwachters waar we een tijd geïmponeerd naar blijven kijken.

Het is even zoeken naar de lift en dan maken we een ronde langs de publiekstrekkers van het Rijks. Afwisselend lopend en rollend. Rembrandt, Vermeer, Frans Hals, Jan Steen. Ik hou het meest van de portretten. We nemen er de tijd voor, liever bekijken we één verdieping rustig dan door het hele museum te willen racen. Als we de hele tweede verdieping rond zijn, roept een galmende dame om dat het half vijf is en dat het museum over een half uur gaat sluiten. Nog even naar de museumwinkel en dan nemen we de draaideur naar buiten.
In de passage speelt een muziekgroep met twee accordeons, een viool en een tuba. Er staat een hele kring mensen te luisteren en als het stuk afgelopen is, worden er flink wat muntjes in de vioolkoffer gegooid. Het stuk dat ze vervolgens spelen herken ik, al weet ik niet meteen hoe het heet. Toccata en Fuga van Bach, vind ik later uit. Wonderlijk, hoe die vier instrumenten kunnen klinken als een kerkorgel. We worden blij van deze muziek en gooien een briefje van vijf in de koffer voordat we omdraaien en op weg gaan naar een leuke plek om wat te eten. Leuk, zo’n dagje Amsterdam.

vrijdag 11 oktober 2013

Mammografie

Drie kilometer fietsen is een heel eind als je net vijf dagen geleden voor het eerst na twaalf weken voorzichtig bent opgestapt. Met een meerennende fysiotherapeute ging ik tot de hoek en terug. Het viel mee. Dezelfde middag fietste ik nog een stukje en ik merkte dat het toch wel intensief was. Maar oefenen helpt, dus dat doe ik.
Vandaag heb ik een afspraak voor ‘het bevolkingsonderzoek’, waarvoor ik om de twee jaar word opgeroepen. Het gebeurt in een soort grote camper, op het terrein van de brandweerkazerne, drie kilometer fietsen vanaf mijn huis.

Moeizaam stap ik af en zet m’n fiets op slot. Ik zie twee vrouwen voor me naar binnen gaan. In het piepkleine wachtkamertje staan vijf stoelen en gelukkig is er nog één vrij. De vrouwen om me heen zien er uit alsof ze ongeveer van mijn leeftijd zijn. Het gesprek gaat over mobieltjes. Verontwaardigd stellen ze vast dat er maar van uitgegaan wordt dat iedereen zo’n ding bij zich heeft. Nergens meer een telefooncel. En dan vertraging hebben met de trein… kun je niet eens vanaf het station je dochter bellen die je zou komen halen.

Ik hoor het aan en denk aan mijn vader. Als negentigjarige vond hij het vreselijk om in een verpleeghuis tussen ‘al die ouwe mensen’ te zitten. Ik ervaar een lichte variant op dat gevoel: hoor ik echt bij deze doelgroep van ouwe wijven?

Na tien minuten ben ik aan de beurt. In een smal pashokje mag ik mijn bovenkleding uittrekken en dan begint de bezoeking van de mammografie. De dienstdoende assistente zet me naast het martelwerktuig met twee rechte platen waar mijn borsten tussen geklemd moeten worden. Ze duwt en trekt aan me om me in de onmogelijke positie te zetten die voor de foto gewenst is. Een borst wordt tussen de platen gepropt, die daarna ongenadig op elkaar klemmen. Dan loopt de assistente naar de andere kant van het kamertje om de foto te maken. Drie keer herhaalt zich deze ellende en dan nog een vierde keer omdat foto één niet goed was.

Ik zucht opgelucht als het gebeurd is en de assistente verwijst me zonder een glimlachje terug naar het pashokje. Ik bedenk dat zo’n vreselijk apparaat met rechte platen om foto’s van ronde borsten te maken alleen maar door een man ontworpen kan zijn. Eentje die weinig hart heeft voor oudere vrouwen. Dat moet toch vriendelijker kunnen. Die assistente trouwens ook met haar gesjor en geduw. Twee minuten later komt ze me vertellen dat de foto’s gelukt zijn en dat ik kan gaan. ‘U krijgt de uitslag binnen twee weken’. Er verschijnt zowaar een flauw glimlachje op haar gezicht als ze me een goede dag wenst.

En dan moet ik nog drie kilometer terug fietsen. Nét voor ik opstap krijg ik een what’s appje van mijn dochter. Of ze vast koffie voor me zal zetten. ‘Graag’, app ik terug en glimlachend stop ik mijn telefoontje in m’n zak en stap op de fiets.



zondag 6 oktober 2013

Wat een open huizen dag kan opleveren.

Onderweg in de auto lees ik in de krant een artikel met de kop Huizenkoper heeft ineens weer haast. Het is een optimistische reportage, waarin een makelaar aan het woord komt die in Amsterdam-Noord nu twee keer zoveel woningen verkoopt als begin dit jaar. Ik lees het met veel interesse, want we zijn op weg naar het huis van mijn overleden vader, dat te koop staat. Het is open huizen dag en we zullen vandaag tussen 11 en 3 uur in het huis aanwezig zijn om geïnteresseerde kijkers te ontvangen.
Mijn broer is er al. Hij heeft ramen open gezet en de verwarming gecontroleerd, die ergens een lekje heeft. Het huis is al een tijd onbewoond. De bovenverdieping hebben we leeggehaald, maar de woonkamer ziet er nog bijna zo uit als toen pa er nog woonde. Alleen de eiken tafel die hij zelf gemaakt had, staat nu bij mijn broer. Een degelijk stuk vakwerk van een ouderwetse timmerman.
We drinken koffie en praten een beetje bij. Als er na een uurtje nog geen potentiële kopers geweest zijn, halen we de zes grote enveloppen te voorschijn die we bij een opruimsessie gevonden hebben. In elke envelop een aantal kromgetrokken stukken papier met daarop delen van een maquette. Nu hebben we mooi tijd om alles als een puzzel aan elkaar te leggen.
 Lang geleden heeft mijn vader met veel geduld elk huis van zijn dorp nagemaakt. Kleine, houten huizenblokken, boerderijen, losse huizen met schuurtjes, de manege… alles op schaal. Wanneer het gemaakt is, weten we niet; we hebben hem nooit bezig gezien. Maar het moet ongeveer te achterhalen zijn: een grote schuur van de maquette is in het echt vervangen door een groepje huizen; van een boerderij weten we dat die er nog geen dertig jaar staat.
Stukje voor stukje leggen we de delen op hun plaats. Bij elke grote boerderij is de naam van de bewoner geschreven en mijn broer weet dan op welke plek die thuishoort. Het is allemaal zo mooi nagemaakt. We willen het hele minidorp in ere herstellen. De kerk is zoek en ook de boerderij van J.Hoeve. De naam staat met sierlijke letters naast het lege vlakje.
De tafel is te klein. We rekenen uit hoe groot de ondergrond moet zijn waar het hele dorp op past. Ik stel voor om te proberen een tekening van het kadaster te krijgen. Zo zijn we een paar uur bezig. Niet één keer worden we gestoord door iemand die het huis komt bekijken. De koffie en de koekjes maken we zelf maar op.
Tegen drieën stoppen we de maquette weer in de enveloppen en leggen ze in een leeg bureau. Dan doen we zorgvuldig de deur op slot. Als we over het pad naar de straat lopen, komt er haastig een vrouw aan lopen. We herkennen haar van de foto op het foldertje dat in de brievenbus zat. Ze wil het huis van mijn vader dolgraag tijdelijk huren. Ze is zó blij dat ze ons nog treft en als we dan nog maar even terug naar binnen gaan, springen de tranen haar bijna in de ogen. Voorzichtig spreken we af dat we de mogelijkheden en spelregels voor tijdelijke verhuur met de makelaar gaan doornemen.

Mijn broer en ik kijken elkaar aan. Hebben we dan toch niet voor niks deze dag in het huis doorgebracht? Nee, wacht. Voor niks was het tóch al niet. In die zes enveloppen hebben we de start van een gezamenlijk project gevonden. En dat gaan we zeker afmaken, hoe het ook afloopt met het huis.

zondag 29 september 2013

Buren

De hele week al staat er in de tuin van onze buren-schuin-achter een party-tent. Niet zo’n gewone met vier poten die bij een flinke windstoot omgaat; nee, het is een echte grote, waar wel honderd mensen in passen. En dat is ook de bedoeling, want de buurman viert zaterdag zijn vijftigste verjaardag. Wij zijn ook uitgenodigd.

De schuin-achter-buren wonen er nu zo’n jaar of vier en we hebben niet heel veel contact. Onze tuinen zijn zó begroeid dat we niet bepaald bij elkaar naar binnen kijken, en er zit ook nog water tussen. Af en toe komen we elkaar buiten tegen en dan zeggen we tegen elkaar dat we eens samen koffie moeten drinken. Niet lang geleden maakten we er eindelijk een concrete afspraak van en hebben we uitgebreid bijgepraat. We kennen elkaar namelijk al langer dan die vier jaar.
Toen wij ons huis kochten, een twee onder één kap, kochten zij het andere huis onder de kap. De kale klei-en-zandvlakte om het huis groeide onder onze handen uit tot tuinen om in te  zitten. Over de afscheiding ertussen was goed overleg en achterin bleef een opening, waardoor zowel kinderen als volwassenen even konden gaan buurten. Na een paar jaar ging buurman in België werken en vertrok het gezin naar een plaats dicht bij de grens. Het contact verwaterde. Af en toe hoorden we via via hoe het hen verging. Ze konden niet erg aarden en wilden graag terug. Enkele jaren na hun vertrek waren ze weer naar onze streek verhuisd in een dorp verderop. Maar ze wilden nog preciezer ‘terug’ en aasden op het stuk grond direct achter hun eerdere woning. Na nog een tussenverhuizing naar een andere wijk in ons dorp, kregen ze het voor elkaar. Ze kochten de bouwgrond en zetten er een huis neer. Onze oude naaste buren waren nu onze schuin-achter buren geworden.

De vijftigste verjaardag van de buurman is een groot, lawaaiïg feest. Tussen de vrienden en familie zitten veel mensen die we vroeger ook op verjaardagen ontmoetten. Grappig om die na zo’n tijd weer tegen te komen. We hangen een tijdje geanimeerd rond een statafel, maar mijn conditie is nog niet zo ver dat ik een heel feest staand aankan. Zitten is geen optie, want om een gesprek te voeren moet je op oorhoogte van je medefeesters zijn. Na anderhalf uur hou ik het voor gezien en H. gaat met me mee. Terwijl we omlopen naar ons eigen huis, horen we de jarige een hevig versterkte toespraak houden en dan de muziek weer losbarsten. Thuis zak ik dankbaar op de bank om comfortabel nog een tijdje te luisteren naar de vrolijke geluiden uit de feesttent.

zaterdag 21 september 2013

Nul tinten grijs

Het moet gezegd: het breken van een heup is heel slecht voor je seksleven.
Niet dat dat het eerste is waar ik aan dacht toen ik misselijk van de morfine uit de operatiekamer kwam. In de stapel folders die wat later op mijn nachtkastje gelegd werd,  stonden veel praktische tips over seniorenbedden, badkamerhulpmiddelen, toiletverhogers en valpreventie, maar hoe een mens na het breken van een heup ooit weer aan seks zou kunnen beginnen, is geen onderwerp.

Vier dagen na de operatie mocht ik naar huis. Helaas bleef de slaapkamer boven nog lang onbereikbaar. Allereerst vanwege de trap, die een onneembare hindernis was geworden. Maar ik had het H. ook niet aan willen doen om samen in het tweepersoonsbed te slapen. Een mens draait zich in z’n slaap dertig tot veertig keer om. Gewoonlijk merk je daar niks van, maar met een vers gerepareerde heup zijn daar veel bewegingen bij waar je wakker van wordt. Het kost dan een hoop gewoel om een goede houding terug te vinden om verder te slapen.

Ik sliep dus beneden. Op een hoog-laag bed van de thuiszorgwinkel. Een fijn bed met heel veel mogelijkheden. Behalve dat ik het voeteneind omhoog kan zetten voor een comfortabele ‘heup-hoek’ en het hoofdeinde om half liggend te lezen, is het bed een fantastische speelplek voor bezoekende kinderen.

Na zes weken hees ik me voor het eerst de trap op en na zeven weken kwam ik terug in het tweepersoonsbed. Eindelijk weer samen slapen. Voorzichtig op m’n zij voor een knus lepeltje-lepeltje. Maar seks… daar moeten je heupen wel een beetje voor meewerken. Het is behelpen en improviseren. Misschien moet ik mijn fysiotherapeut met de mooie ogen toch eens vragen of daar ook oefeningen voor zijn.

maandag 16 september 2013

Het Cruquius museum

Onze jaarlijkse Broers-en-schoonzussendag is dit jaar in Haarlem en de ontvangende broer-en-schoonzus nemen het hele gezelschap ( 10 personen) mee naar Cruquius . Daar is namelijk het Cruquius museum met het Cruquius gemaal en dat, vonden zij, is de moeite waard om te bekijken.

In drie auto's rijden we achter elkaar aan naar het wonderlijke gebouw, dat een kruising lijkt van een fabriek en een kasteel, met één dikke toren met kantelen. Rondom de toren steken uit de open boogramen acht enorme, ijzeren gevaarten die veel weg hebben van hijskranen. 
"Gemaal De Cruquius uit 1849 is een van de drie gemalen waarmee de Haarlemmermeer tussen 1849 en 1852 is drooggepompt. Bovendien is het de grootste stoommachine ter wereld. Het gemaal is daarna nooit gemoderniseerd en in 1933 buiten werking gesteld."  Dit meldt Wikipedia over de plek waar we zijn. Nieuwsgierig gaan we naar binnen. Ik in de rolstoel, omdat een museum rond lopen nog te veel van het goede is voor mijn herstellende heup. 

We beginnen in een kleine filmzaal, waar met een animatiefilm de geschiedenis van de Nederlandse waterwerken wordt uitgelegd. Leuk en duidelijk in beeld gebracht, maar de polygoon-stem van de voice-over is wel erg gedateerd. Mijn zwager neemt de taak op zich om mij te duwen. Dat heeft als bijkomend voordeel dat hij voorkennis heeft en me veel kan uitleggen over alle maquettes, machines en molens die we zien. We gaan de drie verdiepingen van het museum over.   Bij de trappetjes zijn spannende rolstoelliften, waar ik enthousiast door hulpvaardige handen in- en uit gemanoeuvreerd word. 

Ik hou van maquettes en kan m'n hart ophalen bij de modellen van verschillende soorten stoomgemalen, molens en een steeds onderlopend en weer drooggelegd Nederlandje. Hier kun je precies zien hoe ver we hier onder de zeespiegel zitten en wanneer verschillende gebieden werden ingepolderd. 

Het topstuk van het museum is het originele stoomgemaal. Een gids vertelt dat de enorme machine geïmporteerd is uit Engeland. Vanuit de kolom in het midden van de ruimte zien we acht ijzeren armen uit de ramen naar buiten steken. Aan elke arm een zuiger die vijf keer per minuut 8000 liter water omhoog kan pompen.  Toen de stoommachine in 1933 werd stilgezet, wilde men in eerste instantie het hele gevaarte slopen, maar gelukkig wisten liefhebbers van de oude machine dat te voorkomen. Op stoom werkt ie niet meer, maar met een hydraulisch systeem worden de acht armen voor het museumpubliek in beweging gezet. We zien de zuigers onder water verdwijnen en even later weer boven komen. Het water wordt niet meer echt afgevoerd maar je ziet duidelijk de kracht waarmee het omhoog gezogen wordt. Prachtig om naar te kijken. Zo hebben ze de Haarlemmermeer leeg gepompt. 

Als we alles gezien hebben gaan we terug naar Haarlem waar we aan de lange tafel tot middernacht ons samenzijn vieren. Met heerlijke zelfgemaakte tapas, lekkere wijntjes, sterke verhalen en een hoop plezier. Om twaalf uur nemen we afscheid en we verspreiden ons weer door Nederland. Tot volgend jaar.

vrijdag 13 september 2013

Vergankelijke schoonheid

De zon lokt me naar het terras. Ik neem een voorschotje op de oefening die mijn fysiotherapeut voor vanmiddag heeft aangekondigd: lopen met één kruk. Zo kan ik mijn koffie regelrecht mee naar buiten nemen. 
Tot nu toe zette ik het kopje steeds even ergens neer om weer een paar stappen te kunnen doen.
Het lopen met koffie gaat me goed af. Tevreden ga ik op een tuinstoeltje zitten en laat de septemberzon op mijn gezicht schijnen. Een paar meter verderop pronkt de hop met z’n ontelbare, zachtgroene bellen. Er glinsteren regendruppels aan.

In deze verschijningsvorm hou ik van de hop en alleen daarom is ze er nog. Het is een zij ja, hoewel we oorspronkelijk een mannelijke plant hadden neergezet. Dat merkten we pas toen er in plaats van elegante hopbellen alleen onooglijke sprietjes aan de plant kwamen. We lieten hem toch maar langs de schutting groeien. Vorig jaar kwam er tien meter verderop een bescheiden nieuw plantje op, waar tot onze verrassing wél bellen aan kwamen. We leidden de enkele stengels langs de pergola.
Dit voorjaar kwam de nieuweling op volle kracht terug. De snel groeiende hopstengels hingen overal in de weg en met hun kleine weerhaakjes maakten ze gemene striemen als je er per ongeluk te dicht langs liep. Ik beloofde mopperende huisgenoten dat de plant er na deze herfst uitgaat, maar eerst mocht ie nog bloeien.

En nu bloeit de hop. Uitbundig! “Wat ben ik mooi hè”, straalt ze. “Zal ik volgend jaar weer?” Maar dat gaat niet gebeuren. 
Ze moet weg.
Onherroepelijk; beloofd is beloofd.
Wel jammer… laat ik nu maar extra genieten van deze eenmalige schoonheid. 


zondag 8 september 2013

Nieuwe looptechniek


Mijn dochter staat me vierkant uit te lachen. “Weet je waar het op lijkt mam? Op zo’n spastische jongen die ik wel eens in Den Haag zie lopen.” Ongenadig haalt ze haar i-phone tevoorschijn om een filmpje van me te maken.
Ik probeer een nieuwe looptechniek onder de knie te krijgen. Na zeven weken twee krukken tegelijk vooruit zetten en dan mijn gewicht naar voren brengen, moet het nu anders. Als voorbereiding op het lopen met nog maar één kruk moeten ze nu om-de-beurt. Heel natuurlijk eigenlijk, net als bij een ontspannen wandeling: je zet je rechterbeen vooruit en zwaait tegelijk je linkerarm naar voren en andersom. Maar mijn lijf is die ontspannen wandeling helemaal vergeten.
Vanmiddag liet de fysiotherapeut zien hoe het moest. “Simpel”, zei m’n brein, maar ik kreeg het niet voor elkaar. Hardnekkig kwam kruk rechts steeds te hulp als ik leunend op kruk links de griezelige stap op mijn ‘verkeerde’ been wilde zetten.
Nu ik het opnieuw probeer, voel ik mezelf zwalken en ik snap waarom mijn dochter moet lachen. Het voelt ook idioot. Ik lach met haar mee en dan lukt het helemáál niet meer. Samen kijken we naar het filmpje.
“Ik zal het maar niet op youtube zetten hè.” Zegt ze pesterig en dan wist ze het gelukkig.

Na een goeie nacht slapen, pak ik met frisse moed mijn krukken en hé, ineens heb ik de slag te pakken. Ik loop. Met één kruk per stap en zonder als een dronkeman heen en weer te zwaaien. “Kijk, nu lukt het!” Mijn man is precies verbaasd en bewonderend genoeg over deze plotselinge vooruitgang. Vijf keer loop ik de hele kamer door. Dan laat ik me zuchtend op een stoel zakken. Au!

Dacht ik vorige week dat het een makkie zou worden? Dit is zwaarder dan ik had gedacht. Maar ik kom er wel. Stug blijven oefenen, dan wordt het vanzelf weer normaal om gedachteloos ergens heen te lopen

zondag 1 september 2013

Vijfkwarts wandelen














“Hoeveel weeg je?” vraagt de fysiotherapeut met de mooie ogen.
“Eh, ergens tussen de 55 en 60 kilo.” 
“Laten we dan maar van 60 uitgaan, dat is makkelijk rekenen.”
Na zes weken rust mag mijn been nu weer voorzichtig belast gaan worden. Om te beginnen met een kwart van mijn gewicht. Hoe doe je dat? Nou, met een weegschaal.
De ouderwetse, analoge weegschaal staat midden in de kamer en mijn fysiotherapeut kijkt zoekend rond.
“Nu hebben we iets nodig dat net zo hoog is, zodat je daar met je linkervoet op kunt staan.”
“Een boek”, zeg ik meteen en hink naar de boekenkast. Ik trek met één hand een dik kookboek tevoorschijn en hij legt het naast de weegschaal. Bijna genoeg. Een groot formaat dichtbundel van Ted van Lieshout is precies goed als aanvulling.
“Dat ik nou een dichtbundel ga gebruiken om op te staan…”
Hij lacht: “Ik zal hem onder het kookboek leggen. Dan sta je er niet echt op.”
Met mijn ene voet op de boeken en de andere op de weegschaal vind ik uit hoe het voelt om op één-en-een-kwart been te staan. Eerst plat op m’n voeten en dan op mijn tenen.
Na vijf minuten oefenen mag ik het in de praktijk gaan brengen. Voorzichtig en geconcentreerd probeer ik mijn rechtervoet elke stap met ongeveer 15 kilo te belasten. “Probeer je voet helemaal af te wikkelen.”
O ja… ik zet hem wel neer, maar vergeet er op te lopen. Ik moet denken aan het boek “De mierenmoordenaar” van Julio Cortázar, waarin instructies gegeven worden voor gewone handelingen, zoals huilen, zingen en traplopen.
Ik krijg instructies om te lopen. Been naar voren strekken, hiel neerzetten, afrollen naar de bal van de voet, de teen en dan met die teen afzetten; voor een kwart!
Er is een groot verschil tussen hinken op krukken en lopen met krukken. Mijn schouders halen opgelucht adem. Maar aan het eind van de dag protesteert mijn rechterbeen. Spierpijn. Ja logisch, als je na zes weken ineens weer aan het werk moet. ’s Avonds doe ik even rustig aan, maar de volgende dag ga ik weer aan de wandel: been naar voren strekken, hiel neerzetten, afrollen naar de bal van de voet, de teen en dan (voor een kwart) afzetten. Nog even en ik hoef er niet meer bij na te denken. En volgende week mag er een kwart bij.
Zo gaat ie goed!



woensdag 28 augustus 2013

Opdrukken

Opdrukken heb ik nooit gekund. Voor het sjouwen van zware spullen heb ik altijd hulp ingeroepen. De gedachte aan trainen met gewichten (nou ja, gewichtjes) is wel eens bij me opgekomen, maar eigenlijk vond ik het wel best. Ik was tevreden met een behoorlijke conditie door hardlopen en fietsen.

Mijn gebrek aan spierkracht wreekt zich nu ik me met krukken vooruit moet slepen. De eerste week had ik zo veel spierpijn in mijn schouderbladen dat ik bang was voor een peesontsteking. Maar alles went en heel langzaam bouw ik op. Eerst kwam ik niet verder dan het toilet en terug. Daarna kwamen er hink-wandelingetjes naar het achterterras bij. Pas na een paar weken durfde ik het aan om echt de straat op te gaan. Tot de hoek en terug. Een stukje van niets, maar ik voelde m’n schouders en ook de rechterarm die ik begin dit jaar brak.
Een week geleden ‘liep’ ik een echt blokje om. Omdat ik wel eens wilde weten hoe ver dat eigenlijk was, zette ik mijn hardloop-app ‘runkeeper’ aan.
Driehonderdveertig meter…in twintig minuten!

Teleurstellend? Wel als je het vergelijkt met de afstanden en tijden van voordat ik mijn heup brak. Maar als je bedenkt dat ik me voor elk stapje min of meer moet opdrukken, is het toch niet gek. Opdrukken heb ik nooit gekund. Het lijkt me niet slim om het in deze omstandigheden te proberen, maar het zou me niet verbazen als mijn armen er nu wél sterk genoeg voor zijn.

woensdag 21 augustus 2013

Inspiratie van bovenaf














Een man op het dak!
Hij staat op het randje.
Hij wil toch niet springen?
Ik schrik me kapot!

Een man op het dak.
Hij roept naar beneden.
Hij wankelt een beetje;
straks valt ie, mijn god!

Een man op het dak…
hij haalt iets tevoorschijn;
steekt een sigaret op,
neemt een diepe trek.

Dan draait hij zich om
en klimt naar beneden.
De klus is geklaard en
het dak niet meer lek.

Om half 8 's morgens bellen ze al aan, de dakdekkers. Ze komen het dak aan onze kant van de twee-onder-een-kap vervangen. We hebben de twijfelachtige eer dat ons dak na veertien jaar de slechtste conditie heeft van alle soortgelijke daken in de straat. Zo zorgwekkend, dat ons voorspeld werd dat een flinke najaarsstorm wel eens een hoek los kan trekken en ons letterlijk dakloos maken.
Vandaag wordt er de hele dag op ladders geklommen en op het dak heen en weer gelopen en er klinken van bovenaf allerlei soorten geluiden die ik niet precies thuis kan brengen. Het doordringende boorgeluid dat alle communicatie hier in huis onmogelijk maakt, duurt gelukkig maar een half uurtje.
Koffie hoeven de mannen niet en hun lunch gebruiken ze ook liever gewoon in hun busje. Het toilet wordt wel af en toe bezocht. Keurig eerst de schoenen op de mat en op mijn waarschuwing dat er een toiletverhoger op de wc zit (die er best even afgehaald mag worden) wordt vriendelijk wuivend gezegd dat dat toch niks uitmaakt!
Om vier uur zwaaien ze af. “Morgen maken we de klus af. Maar het is al waterdicht hoor!”
“Zijn jullie dan weer zo vroeg?” vraag ik en bijna verontschuldigend zeggen ze van wel.

Vanmiddag, toen ik buiten een conditierondje op krukken deed, zag ik een van de mannen op het randje van het dak staan. Niks aan de hand, maar het inspireerde me wel tot het bovenstaande gedicht.


woensdag 14 augustus 2013

Hulpmiddelen

 
Mijn dochter E. duwt me gezellig in de rolstoel naar het dorp. We gaan naar de bibliotheek, naar Albert Heijn, naar het Kruidvat en tenslotte wil ik nog even naar de natuurdrogist, want daar hebben ze losse, rode henna. “Leuk”, zegt E. “daar ben ik nog nooit binnen geweest”. We kijken een tijdje rond en dan rol ik naar de kassa voor m’n henna. Naast de kassa zie ik aan een rek een hulpmiddel hangen om sokken aan te trekken en nieuwsgierig vraag ik hoe duur zoiets is. “Negen vijfennegentig”, zegt de dame achter de kassa en meteen reikt ze achter zich om een catalogus te pakken. “Misschien is dit ook wel interessant om te bekijken.” Vitility heet het boekwerk dat ze me aangeeft. “Om in te kijken of om mee te nemen?” vraag ik voor alle zekerheid, want de catalogus oogt als een dure glossy. “Meenemen”, zegt ze glimlachend en ze groet vriendelijk als we de deur uit gaan.

Thuis blader ik Vitility door en er gaat een wereld voor me open. Met rolstoelen, krukken en een douchekruk ben ik bekend. Ook ken ik wel de wc verhoger en de stangen voor extra steun die je in invalidentoiletten ziet. De sok-aantrekker associeerde ik met steunkousen, en nu ik zelf niet bij m’n rechtervoet kan, zie ik dat het ook gewoon een handig hulpmiddel is. Maar dat er een hulpmiddel bestaat om bij je ritssluiting te komen, om een knoop door een knoopsgat te trekken en om een bh aan te trekken…
Ik vind een tube-uitknijper, no water shampoo, een aanbrenghulp voor bodylotion en verlengde nagelknippers. Bestek voor wie z’n hand niet kan buigen, bekers voor wie z’n nek niet kan buigen, rietjes voor wie helemaal niets meer kan buigen en zelfs tuingereedschap voor minder validen.
Tegen het eind van de catalogus kom ik plaatjes tegen van meer frivole dingen als trim-apparatuur. Gymnastiekbanden, steptrainers en fietstrainers en zelfs Kangoo Jumps, ‘rebound cross-training schoenen’ met een veersysteem eronder.

Ik realiseer me dat ouderen en minder validen een commercieel interessante groep zijn. Washulp, bladzijde omslaghulp, sleutel omdraaihulp, auto uitstaphulp, je kunt het zo gek niet bedenken.  Als je iets niet zelf kunt, schijnt er altijd wel een bruikbaar hulpmiddel voor uitgevonden te zijn.Ik sla de catalogus dicht en slaak een zucht van verlichting. Als ik voortaan iets niet zelf kan, hoef ik alleen het juiste hulpstuk te vinden. Als er een keukendoekjes uitwringhulp bestaat, moet het toch bijna onmogelijk zijn om een hulpmiddel te bedenken dat níet bestaat. “We make your life easier” staat er voorop mijn catalogus. En de jonge vrouw met armen vol handige hulpjes op de omslag lacht zo blij, dat ik me bevoorrecht voel om tijdelijk invalide te zijn.

vrijdag 9 augustus 2013

De tuinen van Appeltern

De kassa is laag genoeg om vanuit een rolstoel kaartjes te kopen. "Twee toegangskaartjes en een parkeermunt graag". De mevrouw achter de kassa kijkt me vriendelijk aan en vertelt dat er voor mensen in een rolstoel plus begeleider een lager tarief geldt. We betalen een tientje minder dan normaal en vragen ons verwonderd af waarom dat eigenlijk is.
De tuinen van Appeltern profileren zich als zeer toegankelijk en inderdaad kun je met de rolstoel bijna overal makkelijk komen. We zijn er vaker geweest, maar met zo'n andere kijkhoogte is het toch anders.

Het is lekker weer en in dit seizoen bloeit alles uitbundig. H. duwt me blijmoedig tussen kleurige borders door, over smalle paadjes, langs stille vijvers, over brede terrassen en over grappige bruggetjes. Een enkele keer lopen we vast als er een trappetje in het pad zit, maar altijd is er een omweg mogelijk om toch rijdend verder te kunnen.
Het tuinencomplex is groot, maar door de indeling in allemaal verschillende tuinen en hoekjes met steeds een andere sfeer, lijkt het toch kleinschalig. Als we op een groot terras iets gaan drinken, zien we dat het behoorlijk druk is. H. draagt het dienblad en over de gladde terrastegels kan ik makkelijk zelf met de rolstoel manoeuvreren. Bij een kleine helling ga ik voorzichtig naar beneden. Ik zie een mevrouw op het puntje van haar stoel zitten om in te grijpen als ik op hol sla. Ik lach naar haar "het gaat goed hoor." Bij het tafeltje dat we uitkiezen, zet iemand gauw een stoel voor me opzij. Ik voel me alsof ik een rol  speel die niet helemaal bij me past.
Een tijdje later komen we bij een wat ruiger gedeelte. Het pad loopt omhoog over een heuvel met gras. Erachter staat een gek huisje waar H. een foto van wil maken. "Ik laat je even hier staan, oké?"  Ik neem de gelegenheid waar om even uit de stoel te komen. Op m'n krukken verken ik de picknickbankjes vlakbij. Even op zo'n houten bank zitten en m'n rug strekken. Daarna kan ik de rolstoel weer aan voor een rondje door de nieuwste experimentele tuinen.


"De straat als tuin" is een van de thema's en we kijken geamuseerd naar een tuin waarin twee halve auto's uit een heg steken en een tuin met aan de zijkant een soort asfaltschotsen, alsof een bulldozer de autoweg heeft weggeschoven om plaats te maken voor begroeiing.


Tenslotte nemen we nog even een kijkje bij onze favoriet. Een tuintje met een golvende, houten schutting. In het hout zijn uitsparingen, waarin grillig smeedwerk is aangebracht. De schutting is gemaakt door een neefje van ons en we vinden 'm leuk!
Om drie uur ben ik moe. Een beetje raar, want ik ben degene die rondgereden wordt. Maar invalide zijn schijnt nou eenmaal extra energie te kosten. We halen nog een bekertje vieze cappucino en dan zoeken we de parkeerplaats weer op. Ik zucht voldaan als ik weer in onze auto ben gekropen. Lekker, zo' n dagje weg. "Was het duwen zwaar?" Vraag ik aan H. Hij grijnst. "Zo heb ik het graag. Jij in een stoeltje en ik duwen." Nou, hij kan nog minstens drie weken z'n hart ophalen.

zaterdag 3 augustus 2013

Shotje zetten

Elke dag moet ik mezelf een dosis clexane toedienen; een tromboseprikje.
Toen ze me dat in het ziekenhuis vertelden, vroeg ik me af of dat nou echt zes weken lang nodig was. Ik vroeg het aan een verpleegkundige van de oude stempel, die gewoon zei dat dat nou eenmaal moet. Ik vroeg het aan de chirurg, die uitlegde dat statistisch net wat vaker trombose voorkomt bij mensen die een been langdurig niet mogen belasten. “Misschien aan de voorzichtige kant, maar we nemen dan liever het zekere voor het onzekere”, zei hij. Hij vertelde ook dat het niet echt een bloedverdunner is, maar dat het wel stolsels voorkomt. Ik was overtuigd.
(Dit ben ik dus niet hè!!)
De volgende morgen leerde de verpleegkundige me hoe ik zelf moest prikken. Met een heel dun naaldje in een richeltje buikvet, dat je tussen duim en wijsvinger naar voren moet knijpen.
Niet echt moeilijk, maar prettig is het niet.
Vier dozen met elk tien spuitjes heb ik uit de apotheek, een verantwoord wegwerpbakje voor de gebruikte naalden en een flesje alcohol om eerst de prikplek schoon te maken.

Elke avond zie ik een beetje tegen de prik op. De eerste dag deed ik iets verkeerd waardoor er een kleine blauwe plek kwam, die lang bleef zitten. Ik zag voor me hoe m’n buik na zes weken voorgoed gevlekt en gespikkeld zou zijn en al loop ik niet meer met mijn navel te koop, daar baalde ik van. Maar inmiddels spuit ik met meer routine en zonder bril zie ik de achterblijvende stipjes nauwelijks.

“Ik moet m’n spuitje nog”, zucht ik ’s avonds tegen H. Hij lacht: “Ga jij maar even je shotje zetten hoor.” En dan gooit ie heel lief het injectiespuitje voor me in het bakje, zodat ik er niet helemaal op m’n krukken heen hoef. 

Een nieuwe traditie

Vrijdagmorgen heb ik afgesproken met K. Ze komt op de koffie met. En ‘met’ is geen koek of taart, maar leesvoer. Allebei houden we van tekst...