zondag 30 december 2012

Tafel van de idee

Om kwart voor zeven hebben we afgesproken bij De Vasim, een oude fabriekshal die nu in gebruik is als Cultuurtempel. Niet meer dan vier kilometer fietsen van huis, maar we zijn er nooit eerder geweest. Precies op tijd komt het autootje van onze vriend P. uit Amersfoort het parkeerterrein op en met z’n drieën lopen we nieuwsgierig naar binnen. De Tafel van de idee is een onderdeel van de Winterparade 2012 en combineert theater met “lekker eten en de kunst van het samenzijn”. Als we binnenkomen, krijgen we een beker mosterdsoep en worden “geplaceerd” aan de 120 meter lange tafel, die door de hele ruimte meandert. We stellen ons aan onze directe buren voor en constateren dat de soep erg lekker is. Knap, als je dat voor 500 mensen tegelijk moet maken!
Voor ons, op de enorme tafel van ruwhouten planken, lopen meisjes op grappige laarsjes heen en weer om bestellingen voor drank op te nemen en na een tijdje brengen ze ons een grote, houten plank met ronde broden en bakjes tapenade en andere dips. We delen een plank met z’n achten; doorgeven van links naar rechts graag. Terwijl we eten worden er koptelefoons uitgereikt.
Die hebben we nodig om te luisteren naar een grote man in een zwartleren jas. Hij beklimt de tafel en al ijsberend over het gedeelte waaraan wij zitten, houdt hij een sombere, quasidiepzinnige toespraak. We raken alle drie al snel de draad kwijt en kijken rond wat er verderop gebeurt. Iets met een vrouw in het wit. Ze komt na de zwarte jas op onze tafel heen en weer lopen om een verhaal te vertellen. Een violiste in wit bont volgt de vertelster. Samen vertellen ze in woord en muziek een sfeervol eskimoverhaal. Mooi.

Dan is er het hoofdgerecht. Pasta met pittige saus en salade. Weer harmonieus gedeeld met acht tafelgenoten en verrassend smakelijk.
Het is warm in de grote fabriekshal en dat komt niet alleen van de fles rode wijn die we bij het eten hebben besteld. Als er even niets theatraals gebeurt, klinkt er een gezellig geroezemoes. Achter ons lopen ineens de mensen van tafel, maar wij blijven zitten en krijgen deze keer muziek op de koptelefoon. Op de tafel wordt nu gedanst door een meisje in een tulen jurk met daaronder een paar lompe, zwarte kistjes. Tussen de vuile borden en schalen beweegt ze zich theatraal, waarbij het tule soms gevaarlijk langs de brandende sfeerkaarsjes scheert.
Voor het volgende onderdeel gaan we van tafel om ergens samen een simpel lied ‘in te studeren’. Dan krijgen we een bijdrage van Kamagurka in de vorm van een klein verhaaltje, afgedrukt op kaartjes die worden rondgedeeld. Het wordt gezamenlijk als een mantra voorgelezen.
“En nu: KAAS”, buldert iemand door een microfoon en er komen kaasplankjes langs met verschillende rauwmelkse kazen uit de streek. Kaas proevend en pratend drinken we de laatste slokken wijn. De silent disco laten we aan ons voorbij gaan. Dat wil zeggen, we leggen de koptelefoons opzij en praten nog even met P., die we tenslotte niet elke dag zien. Om ons heen klimmen de meeste gasten op de tafel om te dansen. Af en toe klinkt een massaal meegezongen refrein, zodat we weten wat we missen op de koptelefoon.
Dansend en zingend laten we onze medegasten achter als we een kwartiertje later langs twee bewakers het gebouw verlaten. Het miezert een beetje, maar dat kan ons humeur niet bederven. Al waren we niet over alle acts even enthousiast, dit bijzondere etentje was zeker de moeite waard.

donderdag 27 december 2012

Een virtuele coach

Rond de kerstdagen is m’n dochter thuis. Gezellig.
Na een paar dagen mist ze de sportschool en gaat buiten hardlopen. Helemaal zonder coach kan ze niet; ze neemt haar i-phone mee met de app “runkeeper”. Een strenge vrouwenstem houdt haar prestaties bij en als ze terug is, kan ze bekijken hoe ver en hoe hard ze liep, wat de route was en hoeveel calorieën er verbrand zijn.
Ik bekijk de app en zie dat je hem ook kunt instellen voor fietsen.
“Ha, dan wil ik em ook”, roep ik en download de strenge vrouw op m’n eigen telefoon. Na een tijdje prutsen heb ik alles ingesteld en ga een rondje fietsen. Onderweg vertelt m’n coach regelmatig wat de afgelegde afstand is en hoe lang ik over een kilometer doe.
Weer thuis kijk ik op het schermpje naar een overzicht en zie tot mijn verbazing dat ik afgelopen dinsdag mijn eerste sessie heb gemist van 3,2 kilometer “easy run”. Het is aangegeven met een beschuldigend rood bolletje. Vandaag is 12 kilometer fietsen met een groen vinkje aangetekend. Maar zaterdag moet ik volgens het schema weer een “easy run” lopen.
Voor de komende weken staan er oplopende hardloopsessies gepland, terwijl ik bij mijn weten alleen maar het voornemen had ingetypt om drie keer per week minimaal 10 km. te fietsen.
Nieuwsgierig scroll ik verder en zie waar het plan toe moet leiden: een “10 km race day” op 13 april, waarbij racen duidelijk lopen is en niet fietsen.
Interessant, zo’n app.
Ik besluit mijn virtuele coach aan te houden en uit te proberen wat ze ervan vindt als ik gewoon mijn eigen plan trek. De race day op 13 april krijgt een kruisje op de kalender. Dan ga ik iets sportiefs doen. Je hebt zo’n app tenslotte niet voor niets.

zaterdag 22 december 2012

De uitstraling van mijn werkplek

Ik hou van mijn werk. Vooral het maken van een kindertijdschrift op cd is iedere keer weer een leuke klus. Als inspiratie pas ik na iedere opname mijn bureaublad aan aan het volgende thema. De afgelopen vier weken startte mijn computer op met de afbeelding van een sterrenhemel vanwege het thema “Nacht”. De weken ervoor was het thema “Bazen” en had ik een plaatje gevonden van een I-love-my-boss t-shirt. Regelmatig maken langslopende collega’s opmerkingen over de gekke foto’s. Vooral het broodje poep van afgelopen oktober moest het ontgelden. Mijn bureau lag in die maand ook vol kinderboeken en artikelen over poep.
Ik geef toe dat sommige onderwerpen niet direct een representatief karakter hebben, maar over het algemeen vind ik het leuk als je aan een werkplek kunt zien waar iemand mee bezig is. Bij het maken van een kindertijdschrift hoort een vrolijke verzameling informatie in de vorm van boeken, (kinder)tijdschriften, losse blaadjes met ideeën en aantekeningen en de plaatjes op mijn bureaublad.

Op dit moment is mijn bureau leeg. Niet alleen omdat er juist een nieuw nummer van het tijdschrift is afgerond, maar ook omdat er verhuisd gaat worden. We gaan met de redactie naar boven, waar na een ingrijpende verbouwing een mooie, nieuwe kantoorruimte wacht. De nieuwe werkplekken zijn ruim en open. Geen tachtigerjarenbouw meer vol donkere hokjes met deuren, maar een transparant, modern geheel met veel glas, kleurige muren en vloeren en strakke, helderwitte bureaus.
Via een mail werd ons verzocht om de zorgvuldig aangebrachte uitstraling in de nieuwe ruimtes te respecteren en eraan bij te dragen. Namelijk door het toepassen van de “clean desk policy”. Geen stapels papier op je bureau laten liggen als je naar huis gaat. Geen fotootjes of andere persoonlijke dingetjes op je werkplek. Niets op de lage kasten plaatsen, zodat alles netjes en transparant blijft.

Als ik de mail lees, denk ik aan nieuwe, lege schriften. Je slaat zo’n maagdelijk schrift open en neemt je voor het mooi te houden. In je netste handschrift begin je te schrijven. Hier gaat niet gekladderd en doorgestreept worden. Langer dan een bladzijde duurt het meestal niet.
Ik probeer me voor te stellen hoe we straks aan onze lege, witte bureaus zitten en wat we dan met z’n allen uitstralen.
Een nieuw, schoon, transparant enthousiasme voor ons werk, het bedrijf en onze klanten.
Ach, misschien wordt het na verloop van tijd wat minder nieuw, schoon en transparant... maar het enthousiasme willen we houden; zeker weten.

vrijdag 14 december 2012

Een vouwhang in de bus.

Ik zit voorin in de bus met mijn rug in de rijrichting.
Het is redelijk druk, maar er zijn nog wel wat plaatsen vrij. De jongen en het meisje die binnenkomen, blijven staan, in de open ruimte bij de deur. Ze zijn een jaar of twintig misschien en druk in gesprek.
Na een tijdje zie ik dat de jongen zich uitrekt en de stang boven zijn hoofd beet pakt. Hij trekt zich even op en zegt dan iets tegen het meisje over een vouwhang maken. Hij pakt testend twee leren lussen beet, die daar hangen voor staande passagiers om zich aan vast te houden.
Ik kijk geamuseerd toe en ben benieuwd of hij het echt gaat proberen, maar de bus slingert juist over een rotonde en iets verderop is er weer één.
Op een recht stuk weg zie ik uit mijn ooghoek dat de jongen zijn rugzak af doet. Prompt maak ik de mijne open om mijn telefoontje te pakken. Ik zoekt de camera-functie en steek m’n telefoon in de lucht als de jongen mijn kant op kijkt. “Toe dan”, zeg ik vrolijk tegen hem.
Hij grijnst. “Weet u wat een vouwhang is mevrouw?” roept hij.
“Ikke wel”, zeg ik en denk er meteen achteraan: “Als ík em maar niet hoef te maken.” Vastberaden pakt hij de lussen, wacht nog een flauwe bocht af en dan zet hij zich af voor een vouwhang in de bus.
Verschillende mensen hebben zich lachend naar hem omgedraaid en ik maak vlug een foto. Na een paar seconden staat ie weer rechtop. Triomfantelijk zegt hij iets tegen het meisje; dan komt hij door het gangpad naar mijn plaats: “Heeft u er een foto van gemaakt?” vraagt hij.
Ik knik: “ik ben bang dat ie niet erg scherp is.”
“Mag ik em zien?” vraagt hij en komt op de lege plek naast me zitten. Ik laat hem het vage fotootje zien. Hij kijkt er een tijdje naar en zegt dan opgewekt: “toch een leuk aandenken hè.” Dan springt hij weer overeind en loopt terug naar z’n plek bij de deur.
Een kilometer verderop heeft ie z’n jas uitgetrokken en lijkt op het punt weer een andere kleine stunt uit te gaan halen. “Ik heb wél lol in m’n leven”, hoor ik hem tegen zijn vriendin zeggen. Ik sla mijn sjaal om en vis m’n handschoenen uit mijn tas. Bij de volgende halte moet ik er uit.
Als ik langs de acrobaat de bus uit loop, legt hij even z’n hand op mijn schouder. “Dag mevrouw”, zegt hij vriendelijk. “Een fijne dag verder.”
“Dank je”, zeg ik: “jij ook nog veel plezier.”
Ik loop naar de halte van m’n volgende bus. Daar moet ik ruim een kwartier op wachten, maar vandaag word ik daar niet chagrijnig van. Ik grinnik nog een beetje na. Een vouwhang in de bus. Leuke titel voor een blogpost.

vrijdag 7 december 2012

Goedkope dildo’s en chique vibrators

Op donderdagmorgen even voor tienen sta ik voor de deur van een seksshop. “EroWorld” staat er groot op de gevel. Tussen Ero en World de afbeelding van een naakte vrouw in verleidelijke pose en een wereldbol . De brede, matglazen deuren zijn dicht. Ik duw ertegen, maar de winkel is duidelijk nog niet open.
Wat nu?
Om tien uur heb ik een afspraak. Sinds het succes van “Vijftig tinten grijs” is seks en erotiek een hype. Kranten en tijdschriften wijden er lange, serieuze artikelen aan, op de tv zijn informatieve, educatieve en documentaire-achtige series over seks aan de orde van de dag. Van “7 Days of Sex” tot “Passie in de Polder”. Net 5 riep zelfs de maand november uit tot Vijftig Tinten Grijs-maand.
Voor onze kwartaal-uitgave “Trends” kunnen we er dus eigenlijk niet omheen. Seks als trend. Er zijn artikelen genoeg om een audiotijdschrift mee vol te lezen, maar we willen er ook eigen reportages in hebben.
Daarom sta ik hier om tien uur te zoeken naar de bel van Ero World. Maar die is er niet. Juist als ik mijn telefoon pak om dan maar op te bellen, komt er een vrouw naar de garagedeur naast de winkel lopen. Ik vertel haar dat ik een afspraak heb voor een interview en ze bevriest in haar beweging. “Ow, shit!”
Ik schiet in de lach. “Heb ik u gesproken aan de telefoon?”
Dat klopt. Ze draait zich om en stelt zich voor als H., de manager van de winkel. Een paar minuten later staan we met koffie achter in de seksshop. Ik vertel nog eens waar ik voor kom en stel voor dat we door de winkel lopen terwijl zij uitleg geeft. Voordat we beginnen, drinken we onze koffie op. H. vraagt naar eerdere onderwerpen van Trendsnummers en we praten over mijn werk en het hare. Wonderlijk genoeg voel ik me volkomen op m’n gemak tussen de dildo’s en butplugs.
Dan lopen we door de lange pijpenla terug naar de deur. Daar beginnen we bij de dvd’s, de sexy panties, de bonbondozen met pikante lingerie. H. vertelt over clubkleding en laat allerlei speelpakjes zien. We komen bij een grote vitrine met vibrators. Grote roze en paarse kunstpenissen staan in lange rijen naast en boven elkaar. “Dit zijn de goedkoopste”, vertelt H. “die raad ik aan voor beginners. Sommige mensen vinden het echt niks, en dan is het zonde als je een dure vibrator koopt waar je nooit meer wat mee doet.”
Verderop staat een bescheiden kast met duurder materieel. Het merk Lelo doet niet aan nep-piemels. Hun vibrators zijn gestileerd en glanzend. “als je deze ergens in je huis hebt liggen, hebben negen van de tien mensen geen idee dat het een vibrator is”, zegt H.
Dan vertelt ze over adviezen die ze wel eens geeft. Soms komen er onzekere, jonge vrouwen binnen, meisjes die denken dat zij de enigen zijn bij wie het allemaal niet vanzelf gaat. “Dan ga je niet zoiets zeggen als ‘dat heb ik nooit!’” Verderop is een kast met vacuum-apparaten. Een hulpmiddel voor mannen die em niet meer zo goed omhoog kunnen krijgen. “Laatst kwam er een ouder echtpaar voor zo’n apparaat. Op doktersadvies. Dat hoeven ze natuurlijk helemaal niet aan mij te vertellen. Ze kunnen gewoon zo’n ding kopen en weggaan. Maar die man zeí het gewoon, en dat vind ik toch wel knap.”
Ik krijg steeds meer sympathie voor H.
Het is de eerste keer dat ik in een seksshop rondloop en eerlijk gezegd had ik een beetje een ranzig, smoezelig beeld van zo’n plek. Ik ben verrast door het respect waarmee H. over haar klanten praat.
Na een half uur zijn we rond. Ik krijg nog een kop koffie en pak mijn spullen in. Even later vertrek ik met materiaal voor een leuke reportage. Opgewekt trek ik de deur van de seksshop achter me dicht.
Weer een vooroordeel gesneuveld.

vrijdag 30 november 2012

Een droom voor mijn vader

Hij wordt wakker.
Vandaag staat zin favoriete zuster klaar om hem te helpen bij het opstaan, wassen en aankleden. Ze heeft zachte handen die hem geen pijn doen als ze zijn stramme armen in de mouwen van een trui duwt.
Als hij geschoren en wel in zijn rolstoel zit, gaan ze niet, zoals anders, naar de eetkamer.
Ze legt een hand op zijn schouder en zegt:
“Ik heb besloten dat het allemaal anders moet.”
Verwachtingsvol kijkt mijn oude vader haar aan en ze gaat verder:
“Ik vind het hier niks, met al die vieze, oude wijven die in hun neus peuteren, en die nare, oude mannetjes met al hun bijbedoelingen...”
Ze doet de kast op en en haalt zijn winterjas van het haakje. Ze legt een sjaal om zijn nek en haalt voorzichtig de linkermouw over z’n pijnlijke hand. De rechter gaat makkelijk aan.
Terwijl ze de rits dicht trekt, zegt ze vastbesloten:
“U bent een nette man met een eigen huis. Wat denkt u ervan om daar weer te gaan wonen? Dan ga ik mee om u te verzorgen. Ik vraag alleen een kamer voor mezelf en één dag in de week vrij. Dan kunnen uw kinderen het wel even overnemen.”
Zonder op het antwoord te wachten, begint ze de rolstoel naar de lift te duwen. Samen zweven ze naar beneden, waar haar rolstoelbusje staat. Ze zet zijn stoel veilig vast en daar gaan ze. Een nieuw leven tegemoet.

Dat is de droom van mijn vader.
Het is zijn enige wens en ik kan het hem niet geven.
In plaats daarvan breng ik een pakje nieuwe zakdoeken voor hem mee. We gaan koffie drinken in het restaurant en doen met de rolstoel een rondje winkelcentrum.
Hij is niet vrolijk. Vandaag is de onmogelijke droom sterker dan de werkelijkheid van mijn bezoek. Maar volgende week kom ik weer. Misschien kan ik het dan weer winnen.

zaterdag 24 november 2012

Hoe je leert om met je stem over een orkest heen te komen

Met z’n twaalven verdringen we ons voor de spiegelwand. Monden wijd open, ingespannen turend in eigen of andermans keel.
“Aaaaa, ngngaaaa.”
“Ik zie het niet hoor.”
“Wat moet je doen? Gapen en dan tegelijk lachen?”
De cursus EVTS(Estill Voice Training System) is leerzaam en hilarisch. Het gaat er kort gezegd om dat je je stem als instrument leert kennen en gebruiken. Vandaag leren we hoe je je huig, of eigenlijk je gehemelte, moet optrekken. Het hoort bij één van de technieken om je (zang)stem te beheersen.
Onze enthousiaste docente A. heeft een uitgebreid repertoire aan aanwijzingen, trucjes en oefeningen. Daarmee leren we spiertjes te gebruiken waarvan we niet wisten dat we ze hadden.
Het ene moment vertellen we elkaar in een zo neuzig mogelijk nepgronings onze namen en adressen. Het andere moment proberen we te lachen als een gemene heks. En nu staan we voor de spiegel om te leren ‘kwispelen’ met de huig. Allemaal voorbereidingen om straks ‘twang’ te kunnen gebruiken; een manier van zingen waarmee je een orkest moet kunnen overstemmen.
De docente demonstreert het: “eeeeeyeyeeee”.. Een stevig, doordringend geluid. Zover zijn we nog lang niet allemaal. Maar als we aan het eind van de les om de piano staan, en we proberen zingend uit wat we geleerd hebben, klinkt het niet gek. Laag en opera-achtig, snerpend en hekserig, zacht en beheerst, en dan een beetje van alles door elkaar.
“Jullie klinken als een koor dat al jaren samen zingt!” roept A. blij. En dat terwijl we elkaar pas twee keer hebben gezien.
Even later is de les afgelopen. We stommelen door het smalle gangetje naar buiten. “Tot volgende weeeeeek”, zingt A. met een operastem. “Jaaa, tot ziens”, klinkt het overdreven nasaal terug. Alle gekke stemoefeningen zijn terug te horen als we elkaar dag zeggen.
Leuke cursus. Zachtjes neuriënd loop ik de deur uit. En eenmaal in de beslotenheid van m’n auto begin ik alvast met het oefenen van mijn gemeenste heksenlach.

zaterdag 17 november 2012

En als ik dan heel goed mijn best doe, kan ik dan later ook klateren?

Mijn zoon is niet zo van de gezelligheidsgesprekken. Als ik hem vraag hoe z’n dag was, antwoord hij meestal kort: “Gaat wel”, of “wel oké”. Een spontaan verhaal over belevenissen komt er zelden of nooit. Er kunnen gezamenlijke maaltijden voorbij gaan, waarbij hij niet meer zegt dan praktisch noodzakelijk is. “Ik heb geen vork”, of “zijn er nog meer broodjes?”
Toch houdt hij erg van taal en mooie woorden. Soms hoor ik hem op z’n kamer hele gesprekken voeren via skype. Meetal in het Engels. Als hij met z’n vrienden in onze huiskamer zit te gamen (ze doen vaak ingewikkelde bordspelen, waar hele verhalen bij horen) heeft ie soms het hoogste woord.
Het is niet dat hij niet met mij of zijn vader wil praten. Hij doet alleen niet mee met gesprekken die hij niet interessant vindt. En dat zijn er veel.
Vandaag lunchen we met z’n tweeën. Achter mijn rug rommelt hij op het aanrecht en even later komt hij tegenover me zitten met een kom soep.
“Hé, je hebt soep gemaakt.” Zeg ik overbodig.
“Nou, maken....” zegt J. “Dat kun je eigenlijk geen maken noemen.” Het is cup-a-soup. Een zakje leegschudden en wat water erbij gieten.
“Nou ja”,zeg ik, “hoe moet je het dán noemen? Thee zét je, dat is ook alleen water met een zakje erin.”
Zo begint een gesprek over woorden. Van de soep en de thee komen we langs ondoorgrondelijke wegen op woorden als denderen en klateren. Je kunt niet zeggen dat dozen van de trap af klateren; wel dat ze eraf denderen. Ook vrachtwagens klateren niet.

“Wel als ze water vervoeren”, zegt J. slim. Maar ik zeg streng dat ze ook dan hooguit kunnen klotsen, een vrachtwagen met water klatert niet voorbij. We voeren het rare gesprek heel serieus, maar ineens zie ik bij mijn zoon een lach opborrelen. Hij doet zijn mond open om iets te zeggen, sluit hem weer om zijn lachen in te houden. Het is grappig om hem heel stil een soort lachaanval te zien krijgen. Dan zegt hij met een tekenfilmstemmetje “En als ik dan heel goed mijn best doe, kan ik dan later ook klateren?”
We schieten samen in de lach en ruimen de tafel af.
Zo’n gesprekje maakt weer een heleboel zwijgende maaltijden goed.

woensdag 14 november 2012

Slechtziende moeders

Vlak voor ik in het boemeltreintje stap van het Centraal Station naar de buitenwijk, belt E. “We komen ongeveer gelijk aan”, zegt ze, “zullen we samen vanaf het station lopen?”
Ik ben op weg naar een vergadering met de twee freelancers van het gesproken kindertijdschrift Klinkklaar. Ze zijn allebei slechtziend en allebei moeder. De één pas kort, en we maken er dan ook meteen een verlaat kraambezoek van.
Ik zal E. ontmoeten bij het voetgangerstunneltje dat vanaf het station naar beneden leidt, maar vanaf haar perron is dat afgeloten. Als ik omloop, zie ik haar samen met een behulpzame reisgenoot de rolstoelhelling af komen wandelen. Samen volgen we de routebeschrijving die onze gastvrouw gemaild heeft. Voor mij is het niet moeilijk het zebrapad vlakbij het tunneltje te vinden. Ik had het al gezien toen ik aankwam. Voor E. is het lastiger. Door de omleiding heeft ze geen oriëntatiepunt meer. Goed dat we samen lopen.
Het is niet ver. Op de keukentafel van A. staan al muffins en pepernoten klaar en ze zet koffie voor ons. De baby slaapt nog.
We hebben allebei een kadootje mee. Om aan te voelen en mee te rammelen. Want al ziet de babyzoon van A. goed, voorlopig moet zijn speelgoed ook voor mama te hanteren zijn. Ik denk aan een gesprek dat ik ooit had met een blinde moeder van twee pubers. Toen ze klein waren, had ze samen met hen veel naar luisterboeken en –tijdschriften geluisterd. Die moeder was er van overtuigd dat het ze geleerd had om zich te concentreren. Beter dan hun leeftijdsgenoten dat konden. Het zoontje van A. krijgt een voorsprong: hij gaat goed leren luisteren!

Als we een kwartier serieus aan het vergaderen zijn, klinkt er babygehuil. A. gaat naar boven en komt terug met een blozend kindje op haar arm, dat met grote, verbaasde ogen naar het onbekende bezoek kijkt. Het is een zoet kind. Na het bewonderen en tuttelen kunnen we gewoon doorgaan met ons gesprek, terwijl hij op mama’s schoot zit rond te kijken. En ook als hij na een tijdje honger krijgt, hoeft de vergadering nauwelijks onderbroken te worden. Voor borstvoeding hoeft niets te worden afgemeten of opgewarmd.

Natuurlijk hebben we het nog over andere dingen dan het luistertijdschrift. De twee moeders wisselen tips uit over fruithapjes en hoe je handig een appel schilt en klein snijdt. Over zachte plastic lepeltjes, omdat het mondje van je kind wel eens dichterbij is dan je had ingeschat.
Het zijn praktische problemen waar je geen moment bij stil zou staan als je A. met de baby door de keuken ziet lopen. Dat ziet er zo vanzelfsprekend uit. Ze zet hem even bij E. op schoot om soep voor ons op te warmen. Terwijl ze met één hand roert, voelt ze met de andere vlak boven de pan of het al warm wordt.
Leuk om die twee van zo’n andere kant mee te maken. Als lieve, praktische moeders. En goed om me te realiseren hoeveel kleine en grote obstakels ze de hele dag tegenkomen. Ik ben het in de loop van de jaren veel te gewoon gaan vinden, dat deze freelancers het hele land door reizen om elke maand mooie reportages voor een luistertijdschrift te maken.

vrijdag 9 november 2012

Droomt een blinde in kleur?

Ooit droomde ik iets griezeligs over een gele bestelauto. Toen ik wakker werd en mijn droom aan iemand vertelde, realiseerde ik me dat ik dus in kleur droom. Iets wat ik eerder eigenlijk niet zou hebben geweten. Toch is het vrij logisch, want je droomt meestal over mensen, dingen en plaatsen die je kent, en die zie je nou eenmaal in kleur. Behalve als je (kleuren)blind bent.

De blinde operazangeres Laurie Rubin schreef het gedicht “Do you dream in color?” Die vraag wordt haar regelmatig gesteld en in het gedicht, dat ook op muziek is gezet, geeft ze er antwoord op:
“Ik droom
Wat ik ervaar, (...)
Ik droom
De geur van bloemen,
Of de smaak van chocola.”

Maar ze zegt ook:
“Ik droom
Van de rode jurk die ik op het toneel zal dragen,
Die zo goed staat bij mijn lichte huid en donkerbruine haar
Ik droom
Van het zwarte haar van mijn lief.
Ik droom
In alle kleuren van de regenboog.”

Het is een lang gedicht. (De gezongen uitvoering duurt 20 minuten). Terwijl ik het lees, zie ik het gezicht voor me van mijn freelance collega E. Ze ziet zo weinig dat ze een taststok nodig heeft om haar weg te vinden en een leesloep om te lezen. Toch is ze gefascineerd door beeldende kunst. Schilderijen, foto’s, prentenboeken.
Bovendien houdt ze van poëzie.
Ik maak een kopie van het gedicht en stuur haar die in een mail. Wat later krijg ik een mail terug met een bedankje. Doordat ze meteen verdiept raakte in de tekst, vergat ze bijna haar kleine dochters van school te halen.

Ik glimlach als ik het lees.
Blij dat ik mijn vondst naar haar heb doorgestuurd.
Ik zal het haar eens vragen, maar ik weet bijna zeker dat E. in kleur droomt.

laurie-rubin-do-you-dream-color

vrijdag 2 november 2012

Hoe slacht je een kip?

In de grote schuur is een vierkant stuk afgeschot, waarbinnen vier witte kippen zitten. Je kunt haast niet geloven dat deze gezapige, dikke beesten pas 9 weken geleden uit hun ei gekropen zijn. Gefokt voor de slacht.
Onze gastheer J. vertelt dat het er oorspronkelijk 150 waren hier in de schuur. Ze hadden de hele ruimte om rond te lopen en door de brede, open deur konden ze naar buiten. “Het gekke is”, zegt hij, “dat ze dat niet doen. Het is elk jaar hetzelfde. Een stuk of 4 kippen scharrelen naar de deuropening, kijken om het hoekje, en uiteindelijk gaat er niet één naar buiten.”
Hij kijkt naar de vier overblijvers. Ze zijn voor ons bewaard; of liever gezegd voor H., want de afspraak is, dat hij vandaag zal leren hoe je een kip moet slachten. “Twee weken geleden hebben we er in één dag 120 geslacht”, zegt J. peinzend. “Dat waren gewoon anonieme kippen... maar nu er nog maar vier over zijn, worden het ineens meer individuen.”
“Heb je er dan nu moeite mee?” vraag ik. Hij schudt zijn hoofd en vraagt H. of hij er klaar voor is.
Dat is ie; daarnet heeft hij buiten de voorbereidende oefening gedaan: met een bijl een aantal takjes doorslaan, precies op een aangegeven plek. Nu wordt het echt. “Ik zal je eerst laten zien hoe je de kip moet vangen.”
J. stapt over het schot en pakt snel één van de kippen bij een poot. Dan de andere poot erbij en daar hangt het dier ondersteboven te schreeuwen als een oordeel en te klapperen met haar vleugels. Handig pakt J. de vleugeltippen en houdt die samen met de poten in bedwang. Het krijsen gaat over in herkenbaarder getok. Nog steeds angstig, maar gaandeweg rustiger.
“Nu jij.” Het lukt H. in één keer om de volgende kip bij de poten te pakken. De fladderende vleugels zijn lastiger. “Dat komt straks wel”, roept J. over het gekrijs van de kip heen en we lopen naar buiten.
Daar staat het kleine hakblok, waar alle oefentakjes van verwijderd zijn. J. legt met een handige beweging zijn kip op het blok. Het beest lijkt zich al bij z’n lot neergelegd te hebben en beweegt nauwelijks. Met z’n vrije hand pakt J. de bijl en met één rustige, zekere slag is het kleine kopje van het grote kippenlijf. Er is niet veel bloed. Wel beweegt het lijf nog heftig, maar het wordt stevig vastgehouden. Er volgen geen dramatische taferelen met een rondrennende kip zonder kop.
Terwijl het eerste slachtoffer nog hangt te spiertreken, heeft H. nummer 2 op het hakblok gelegd. Even later ligt het tweede kopje op de grond en flappert ook deze kip post mortem nog een tijdje machteloos door terwijl H. de poten stevig vasthoudt.
De 2 laatste kippen gaan er ook aan en dan begint het eigenlijke slachtwerk: veren en ingewanden worden verwijderd en elk dier wordt in handzame stukken verdeeld. Een uur later zijn vier levende dieren veranderd in keurige stukken vlees. Een grote schaal vol. “Het is nog warm”, constateert H. een beetje verwonderd. Maar terwijl alles wordt opgeruimd en grondig schoongemaakt, koelen de kippenbouten snel af.
De cursus is afgelopen en we gaan de tuin in om groente te halen. Wortelen, pastinaak en sla. Voor bij de vis.
Vis?
Ja, want de kip moet eerst een dag liggen. Een geslachte kip eet men niet dezelfde dag.
Aan het eind van de avond krijgen we een zak vol kippenbouten en vleugeltjes mee. Eigenhandig door H. geslacht en schoongemaakt. Ik ben benieuwd of het heel anders smaakt dan een fabriekskip.

p.s. wie n.a.v. de titel van dit stukje slachtinstructies had verwacht, kan die (in het Engels) vinden via de volgende link funnyfarm.blogspot

vrijdag 26 oktober 2012

Soms kun je beter even de andere kant op kijken

“Hoe was de gespreksgroep vandaag?”
De eerste keren was pa enthousiast, maar nu begint hij zich te storen aan de anderen. Sommigen doen lacherig over serieuze zaken. Of voeren te veel het woord. Het is een bekend stramien. Mijn vader stoort zich aan van alles en nog wat van de mensen om hem heen. De een praat te hard, de ander is te stil, de derde kijkt te hooghartig en de volgende is gewoon niet aardig. Bijna iedereen wordt afgeserveerd wegens onhebbelijke gewoontes.
Jammer.
We gaan naar beneden voor een kop koffie.
Een tijd zitten we te zwijgen aan het kale tafeltje in het restaurant. Mijn vader zucht. “Ik word tegengehouden als ik een andere woonvorm wil.” Hij bedoelt wonen in zijn eigen huis, weet ik. Ik vertel hem dat dat niet meer gaat: hij wéét toch wel dat hij te veel hulp nodig heeft om op zichzelf te wonen...
Hij is even stil.
“Ik zou aan D. willen vragen”, zegt hij dan, “om me naar Zunderdorp te rijden... en me dan achter de brug uit de auto te gooien...”
Verdrietig constateren we dat zoiets natuurlijk geen optie is. “Je moet het hiermee doen, pap”, zeg ik, “je kunt er alleen maar het beste van maken.” En ik probeer hem ervan te overtuigen dat zijn negatieve houding het er niet prettiger op maakt.
“Maar als er iemand naast je aan tafel steeds met haar vinger in d’r neus zit...”
“Dan kijk je toch de andere kant op”, zeg ik.
“En een ander haalt na iedere hap iets uit z’n mond en smeert dat af aan een servetje”, hij doet met een vies gezicht voor hoe dat gaat. Het is niet de eerste keer dat we dit gesprek voeren. Het loopt dood. Ik sta op om een tweede kop koffie te halen.
We hebben het over andere dingen; ik vertel wat over thuis. Terwijl ik praat, trekt m’n vader met zijn mond. “er zit wat tussen m’n tanden”. Zijn hand gaat naar zijn mond, maar stopt halverwege.
“Ik kijk wel even de andere kant op terwijl jij in je mond gaat zitten peuteren”, zeg ik uitgestreken.
Er begint een voorzichtig glimlachje op z’n gezicht en als ik in de lach schiet en voorzichtig tegen zijn schouder duw, lacht hij mee.
Een echte lach.
Mijn bezoek vandaag is niet voor niets.

zaterdag 20 oktober 2012

Zelfs bij Man bijt hond worden mensen te kakken gezet

Met mijn oude vader in een rolstoel lopen H. en ik in het zonnetje over het winkelcentrum in Amsterdam Noord. Pa is stil vandaag. Ik weet niet of hij van het uitje geniet.
Ineens horen we verderop geraas. Een groepje mensen staat om iemand heen. Het is een man in een regenjas, die gefilmd wordt. Met een gieter wordt een plaatselijke regenbui over hem uitgestort. Een bladblazer zorgt voor storm en een verzameling dorre bladeren waait voor het extra effect alle kanten op.
We lopen om het tafereel heen en draaien pa in de rolstoel met z’n rug naar de zon, zodat hij beter kan kijken. Jammer genoeg is de opname dan net afgelopen.
Tot onze verbazing trekt de verregende acteur de jas uit, geeft de cameraman een hand en loopt weg. “Bent u gewoon een voorbijganger?” vraag ik hem. Dat blijkt het geval. “Maar ik meen het echt”, zegt hij. Dan herhaalt hij het verhaal waar we net maar flarden van opvingen: als wij nou massaal naar Griekenland met vakantie gaan, komt het wel goed met de crisis daar en met de euro. Daar komt het ongeveer op neer. Hij vertelt ook dat de opname vanavond wordt uitgezonden bij Man bijt hond, om kwart voor zeven. “Nou, dan gaan wij u bekijken!” beloven we en wandelen met de rolstoel terug naar het verpleeghuis.

’s Avonds zijn we bij mijn zwager en schoonzus. We vertellen over de ontmoeting en ze zetten om kwart voor zeven de tv aan om Man bijt hond te kijken; het programma met de grappige invalshoeken en de integere interviews.
Even later is het winkelcentrum in beeld en zien we waar het om gaat. Na het vertrek van weerman Erwin Krol gaat men op zoek naar een opvolger. In dit geval voor de grap. Aan voorbijgangers word gevraagd of ze het weer willen presenteren. Midden op het plein, voor een kaart van Nederland.
Het is een collage van opnames, waarbij een stuk of vier mensen aan het woord komen. ‘Onze’ man zien we maar kort. De meeste shots zijn van een vrouw die twijfelt over wat ookj al weer Noord, Oost en Zuid is. Bij het aanwijzen van die windrichtingen op de kaart haalt ze alles door elkaar.
We kijken met gekrulde tenen, des te meer omdat het programma is aangezet op ons verzoek.
De vrouw wordt te kijke gezet. Dat valt ons vies tegen van dit programma. Het bezoek verloopt verder heel gezellig, maar het is toch wel een desillusie dat zelfs Man bijt hond zich laat verleiden om afzeiktelevisie te maken.

dinsdag 16 oktober 2012

Het geheim van de afgebeten vingers

Als kinderboekenliefhebber ben ik bekend met het werk van Rindert Kromhout, waar veel Italië in zit (de schrijver woonde twee keer een half jaar in Rome). Zijn kinderboek ‘Het geheim van de afgebeten vingers’ speelt zich af in Rome, rondom La Bocca della Verità, De Mond van de Waarheid. Het is een groot, rond, stenen gezicht met een open mond. Volgens de legende bijt deze mond de vingers af van leugenaars. Wie de waarheid spreekt, kan zijn hand zonder vrees in de brievenbus-mond steken. Nu ik met mijn dochter in Rome was, leek het me leuk om de Mond in het echt te gaan bekijken.

Als we op het plein Bocca della Verità aankomen, zien we een rij staan, voor een kerk langs. Op bordjes staat dat er één foto per persoon genomen mag worden. Dat zijn dus steevast foto’s van iemand die z’n hand in de Mond van de Waarheid steekt. Ik heb er meteen al geen zin meer in, maar E. denkt daar anders over. “We zijn hier nu heen gegaan, nou kunnen we net zo goed die foto gaan maken ook.” We sluiten achteraan de rij, die na twee meter een bocht maakt naar links, een smal portaal in. Aan de rechterkant kun je door een grote deur de kerk binnen.
De orde wordt bewaakt door een brede man in uniform, die af en toe de rij langs wandelt, hier en daar een grap maakt en dan weer bij de bakjes gaat staan waar je vrijwillig een halve euro in moet gooien. Het gaat vlot, tenslotte mag iedereen maar één foto maken. Daarna kun je rechts door een deur het theater verlaten. Na een minuut of tien zijn we al aan de beurt. Eerst maak ik een foto van E., dan zij één van mij. Lekker origineel met de hand in de stenen Mond. Als ik me omdraai om de deur door te gaan, roept de bewaker iets naar me. Ik versta het niet. Hij gebaart naar de wachtende rij. Wat bedoelt die man?
Aarzelend blijf ik staan. Dan komt hij nijdig pratend naar me toe. Nog begrijp ik het niet. Hij wijst naar mijn schouders en ineens valt het kwartje. Ik heb een shirt aan met een opening in de rug. Daarmee mag ik de kerk niet in!
Stomverbaasd wring ik me samen met m’n solidaire dochter langs de rij. Er staan verschillende vrouwen in mouwloze hemdjes die kennelijk wel decent genoeg zijn. Hier had ik geen moment aan gedacht. En behalve dat ik niet op een kerk had gerekend, dacht ik dat het er bij respectvolle kleding vooral om ging je schouders te bedekken. De Mond van de Waarheid heeft me een nieuwe waarheid geleerd. Een stukje blote rug is zondig.
Hierbij maak ik met terugwerkende kracht mijn excuses aan de Paus, want ik heb vanmorgen in hetzelfde shirt het Sint Pieterplein bezocht.

zondag 14 oktober 2012

Viva il Papa!

Je kunt maar beter vroeg opstaan als je naar het Vaticaan wilt. In onze Rome-gids en op verschillende internetsites staan tips over het vermijden van de enorme rijen: koop van te voren een kaartje via internet; ga heel vroeg in de morgen; ga in het middaguur, als de groepsreizigers lunchen. Wij besluiten op tijd op te staan en gewoon maar rekening te houden met een flinke wachttijd.
“Zullen we eerst bij het St.Pieterplein gaan kijken?” stelt E. voor en we volgen de bordjes. Een donkere man met een officieel uitziend kaartje aan een sleutelkoord vertelt ons dat we beter de andere kant op kunnen gaan; het plein is gesloten tot 2 uur ’s middags omdat er vandaag iets officieels aan de hand is. Omdat hij verder geen verdacht aanbod voor een kaartje met rondleiding doet (wat al tien anderen wel deden), geloven we hem en lopen naar de ingang van de Vaticaan-musea.
We sluiten ons aan bij een rij en tot onze verbazing zijn we nog geen twintig minuten later door de tassencontrole en bij een loket. Hoezo extreme wachttijden? De Vaticaan-musea zijn overweldigend. Zaal na zaal is van onder tot boven volgepropt met beelden, schilderijen, wandtapijten, oude landkaarten, ornamenten, plafondschilderingen... Als je alles met evenveel aandacht zou bekijken, was je dagen bezig. We laten ons meevoeren met de menigte, op weg naar de Sixtijnse Kapel.
Als we eindelijke in de gewijde ruimte met het beroemde plafond komen, staat die zó vol bezoekers, dat er ondanks het stiltegebod aanhoudend geroezemoes klinkt. In alle hoeken van de zaal staan op verhogingen mannen in uniform, die regelmatig luidkeels om stilte verzoeken. Er mag hier niet gefotografeerd worden. Toch zijn er mensen die het doen. Er klinkt dan ook regelmatig een boze uitroep uit één van de hoeken: “No fotografia!” Met de stroom mee gaan we de kapel door; ik probeer de taferelen hoog boven me te herkennen. “Silenzio”, klinkt het hard en onvriendelijke vlak boven me. Ik heb meer een akelig kuddegevoel dan dat ik kan genieten van deze plek.
Een beetje verdoofd door het bombardement van kunst lopen we een tijd later weer naar buiten, met een flesje water uit het museumcafé.
Als we weer in de richting van het St. Pieterplein lopen, zien we dat het nu wel toegankelijk is. We komen vanaf de zijkant het plein op en zien op grote beeldschermen aan beide kanten iemand een plechtige toespraak houden. Heel in de verte, vlak voor de Sint Pieter, zien we rijen mensen zitten, een blok groen, een blok wit. Als de camera afdwaalt van de spreker, wordt het blok groen op het scherm een groep mannen in groene gewaden met mijters op. Ook het wit bestaat uit gewaden. We lopen nieuwsgierig naar de kerk. Van de Italiaanse toespraak begrijpen we niet veel, maar we zien wel dat dit een bijzonder kerkelijk gebeuren moet zijn. Onder een baldakijn hebben we de Paus zelf gespot; hij was heel even in beeld.
Een groot deel van het plein is afgezet met hekjes, waarbinnen stoelen staan voor toeschouwers. Kennelijk is het afgezette gebied niet verboden voor toeristen. We gaan een tijdje zitten kijken wat er verder gebeurt. Een groep mensen nadert de Paus en ieder krijgt iets overhandigd. Dan spreekt de Heilige Man zelf en even later ontstaat er opwinding om ons heen. Mensen lopen naar voren, tot de serieuze dranghekken. We gaan mee en ineens zien we wat er gaat gebeuren. In zijn pausmobiel rijdt Zijne Heiligheid over afgezette paden langs het publiek. We staan niet ver van zo’n pad en zien hem op een paar meter afstand passeren. “Papa, Papa!” klinkt het om ons heen. “Papa! Viva il Papa!!” Mensen heffen de handen – met of zonder camera’s – in de lucht en roepen voluit naar de Paus.
We zijn niet katholiek, E. en ik, maar als je zó dicht bij de Paus komt, krijg je daar toch vanzelf een soort religieus gevoel bij.
Vandaag hebben we niet alleen de Sixtijnse kapel gezien, maar ook Benedictus XVI. Heel bijzonder.

(De gelegenheid was, heb ik later opgezocht, het vijftigjarig jublieum van het Tweede Vaticaanse Consilie; de officiele opening van het “Jaar van het Geloof”)

zondag 7 oktober 2012

Hoe maak je een luistertijdschrift? (of: wurre mi e frotje son)

De opname van een gesproken tijdschrift is een vrolijke, maar inspannende gebeurtenis. Met twee voorlezers in de geluidsstudio, een technicus aan de knoppen en ik daarnaast voor de regie.
In de kinderboekenweek gaat het tijdschrift over het thema “Hallo Wereld”. Ik heb gezorgd voor een draaiboek en voor een cd met muziek en geluiden, die tussen de tekst door komen. En dan is er nog een cd met de vaste tunes. Met z’n allen moeten we daarvan een luisterfeestje maken van zo’n zeventig minuten. Vandaag zijn er een paar hindernissen: de technicus is een invaller die wel handig is, maar de studio niet zo goed kent. En één van de vaste voorlezers heeft zich op de valreep ziek gemeld, zodat er op het laatste nippertje nog een andere lezer gevonden moest worden.
Het duurt even voordat alles en iedereen op elkaar ingespeeld is. Ik stel voor dat we track 1 als try out gebruiken en die later overdoen als iedereen een beetje gewend is. Het begin van het draaiboek is als de eerste zin van een boek: je moet meteen zin krijgen in de rest. Ik schrijf er dan ook meestal meteen iets geks, iets spannends of iets lawaaierigs in. Deze keer beginnen de lezers in vijf verschillende talen te vertellen dat dit Klinkklaar nummer 10 is, wie er voorlezen en waar het over gaat.
Op de tweede track moeten tussen de gelezen teksten 10 geluidsfragmentjes gemixed worden. De cd-speler heeft een eigen wil en stopt niet waar dat de bedoeling is. Na bijna elk fragment moet er een stuk overgedaan worden, maar zo krijgt de tecnicus wel snel de slag te pakken.
Op track drie komt een gedicht van Jaap Robben waarin een niet bestaande taal gesproken wordt. “Wurre mi e frotje son?” Deze uitdaging is voor R. Ze ziet het gedicht vandaag voor het eerst en heeft het voor de opname even doorgelezen. Maar het klinkt alsof het koeterwaals van de dichter haar moedertaal is. Ik had het gedicht uitgekozen omdat ik het erg grappig vond (en natuurlijk omdat het in het thema paste), maar zo’n gek taalspel moet wel overtuigend voorgelezen worden. R. kan dat.
Invaller W. heeft intussen z’n draai gevonden. Een stuk verderop in het draaiboek moet hij verschillende volksliederen presenteren. In het draaiboek staat hier en daar tussen haakjes dat hij mag meezingen of –neuriën en dat laat W. zich geen twee keer zeggen. Enthousiast zingt hij eerst een stuk Wilhelmus mee, dan wat flarden God Save The Queen en dan weer een paar zinnen van het Franse volkslied. Precies zoals ik het bedoeld had, en dan nog een beetje gekker. Met zo’n dikke knipoog erbij zijn de plechtige volksliederen bepaald geen saaie kost.
Het wordt een informatief en vooral ook heel vrolijk nummer, waar we tijdens het maken ook steeds meer plezier in krijgen. Als het hele draaiboek is voorgelezen, doen we track 1 over. Een stuk vlotter en overtuigender dan de eerste keer wordt de vijftalige introductie gelezen. Ik ben tevreden. Nog een paar laatste handelingen en het bestand kan opgeslagen worden. Vanmiddag gaan de ceedeetjes de deur uit en morgen worden ze bij de abonnees bezorgd. Intussen begin ik alweer na te denken over het draaiboek van het volgende nummer.

link: Jaap Robben leest op youtube zelf zijn gedicht voor.

zondag 30 september 2012

Afscheid van De Nieuwe Snaar

“De Nieuwe Snaar?” Zeiden mijn collega’s toen ik vertelde waar ik heen zou gaan: “Nooit van gehoord.” Nou, ze hebben nog één jaar om dat gemis in te halen, want De Nieuwe Snaar is bezig met een afscheidstoernee. We kennen ze al jaren. Vier gekke vlamingen die een mix maken van muziek, theater en circus. Prachtige teksten, de gekste combinaties van instrumenten en hilarische acrobatiek.
We rijden naar Eindhoven om hun laatste show te bezoeken: Koñec. In de volle zaal voert 50+ de boventoon. Jan de Smet, voorman van de groep, constateert opgewekt dat het publiek waardig mee ouder is geworden.
Maar het wordt geen gezapige voorstelling.
De eerste drie nummer zijn we nog niet enthousiast. Het geluid is niet evenwichtig. De teksten zijn slecht te verstaan. Maar ineens is de vonk er. In hoog tempo komen bekende nummers voorbij; Koñec is een compilatie van oud werk, maar er wordt gemixt en geroerd en toegevoegd. In een instrumentaal tussenstuk komt ineens een stukje Prokovjev voorbij: “Peter en de Wolf”. Als een van de mannen langs een doek omhoog klimt, spelen de anderen “Je t’aime, moi non plus”, terwijl je de klimmer in z’n microfoon hoort hijgen. Dezelfde acrobaat hangt tien minuten ondersteboven aan het plafond terwijl de anderen gewoon doorspelen. Van bovenaf levert hij zijn bijdrage. De mannen hollen over het podium, doen gekke dansjes, wisselen muziekinstrumenten uit of doen ineens een twirl-demonstratie.
Maar er zijn ook luisterliedjes met prachtige teksten. Meerstemmige zang, mooie melodieën. En dan weer een rare act waarin iemand in een betonmolen wordt rondgedraaid.
Na de staande ovatie en de gulle toegift reppen de artiesten zich naar de foyer om daar hun cd’s te signeren. H. koopt een dvd waar een persoonlijke opdracht op wordt geschreven. Een heel theater-optreden om later nog eens te bekijken. Want over een jaar is De Nieuwe Snaar geschiedenis.

vrijdag 28 september 2012

As je d’r niks an vindt, dan doe je’m gewoon uit.

In de huiskamer van het verzorgingshuis zit mijn vader bij de gespreksgroep. Zes bewoners en twee begeleiders. Ik ben vroeg en mag er bij komen zitten. Het thema van vandaag is muziek. “Heeft u vroeger veel gezongen?” vraagt de gespreksleider; “Meneer A?” Mijn vader glimlacht scheef: “Dat dorst ik niet”, zegt hij. En als er doorgevraagd wordt, vertelt ie dat hij wél van fanfaremuziek houdt. Als jongen speelde hij trombone in de fanfare.
Om de beurt vertellen de bewoners iets over zingen. “Wij waren thuis met zo veel kinderen, dat kon niet voor de buren hoor, als we allemaal gingen zingen”, vertelt meneer B. “Als er niemand in de buurt is, dan neurie ik wel eens wat.” Luisteren naar muziek vinden ze allemaal fijn.
Na een tijdje vertelt de gespreksleider dat hij iets heeft meegenomen: het is een grote, ouderwetse radio die hij op tafel zet. Er is herkenning, en de meesten hebben vroeger wel naar de radio geluisterd. “Klassieke muziek”, zegt meneer B. “Daar hield m’n moeder van. Maar om 1 uur begon het voetballen en dan moest m’n vader luisteren.” “Wij hadden helemaal geen radio”, zegt mevrouw S., terwijl volgens haar buurvrouw bij hààr thuis de radio altijd aan stond, “gezellig.”
“D’r sat so’n ronde knop aan, voor harder en zachter, en nog een ronde knop voor aan en uit. Nou, en as je d’r niks an vindt, dan doe je hem gewoon uit hè. So simpel is dat!” zegt de man naast m’n vader met een zwaar Amsterdams accent. Dan komt de gespreksleider met een volgende troef. De radio kan aan! Via een slimme verbinding kan hij de oude kast met een i-pod programmeren en hij laat er ‘De glimlach van een kind’ uit komen. Er komt weinig reactie. “Deze muziek hoort niet echt bij die radio hè”, zegt hij. “Dat was er toen nog niet. En wat vinden jullie dan van déze muziek?” Er volgt een popliedje van een hijgerige zangeres. De gezichten betrekken.
“U vindt het niks hè”, zegt de gespreksleider tegen mevrouw S. Ze schudt haar hoofd en hij vraagt of ze misschien kan vertellen waarom ze het niet mooi vindt. “Dat gegil hoeft voor mij niet,” zegt ze. “Het lijkt wel of ze geen adem kan krijgen”, vult haar buurvrouw aan. Maar meneer B. vindt het wél mooi. “Ik heb daar bewondering voor”, zegt hij, “IK kan niet zingen.” Hij vertelt dat hij vooral van opera houdt. Zijn moeder luisterde daar vroeger veel naar. Even later komt er een stukje ‘Carmen’ uit de radio. De meesten vinden dit ook gegil. Maar mevrouw S. geniet ervan. Bij een stukje Zuid-Amerikaanse carnavalsmuziek wordt geglimlacht. “Vrolijke muziek”, vinden een paar mensen, maar mijn vader schudt zijn hoofd. “Het is me te wild. Dat hoeft voor mij niet.”
Bij elke soort muziek vraagt de gespreksleider naar reacties en vaak komt er een opmerking over vroeger. “Elke tijd heeft z’n eigen muziek”, zegt iemand, en een ander heeft wel eens gehoord dat het uitmaakt waar je als heel klein kind veel naar luistert.
Het is leuk om deze mensen te horen praten, al is het meer een verzameling monologen dan een gesprek. Ze genieten er allemaal van, dat kun je zien.
Om kwart voor 12 lopen er voor het raam zusters met etenskarren voorbij en moet het gesprek afgerond worden. De radio wordt weer opgeborgen en langzaam staan mensen op en gaan de deur uit. Mijn vader blijft zitten in zijn rolstoel en ik vraag of hij mee gaat naar het restaurant. “Natuurlijk” zegt hij en als we daar zijn, vertelt hij over de fanfare, waar hij vroeger muziek maakte. Deze keer is het niet het verhaal dat ik ken, over zijn christelijke moeder die hem verbood om op zondag bij de fanfare te spelen. Vandaag vertelt hij me voor het eerst hoe leuk hij muziek maken eigenlijk vond.

vrijdag 21 september 2012

Zwarte zusters

“Pa”, staat er als onderwerp boven de mail van m’n broer en ik voel een lichte ongerustheid als ik hem open. Er zijn toestanden met pa, meldt de mail; hij belde deze week te pas en te onpas om te klagen. Hij was pas om half 1 door de nachtdienst naar bed gebracht; ze lieten hem niet plassen voor het slapen gaan; hij zat in de huiskamer met de vervelendste huisgenoten. Hij wilde zo niet verder... Ik bel mijn broer en zeg dat ik met de verzorging zal praten. En met pa.
Vrijdagmorgen zet ik me schrap voor een zware dag. Om elf uur loop ik door de gang van het verpleeghuis en ik zie hem al in de huiskamer zitten. Vorige week begon hij meteen te mopperen dat ze hem alleen aan tafel lieten zitten. Nu zegt hij niet zo veel. Als ik vraag of hij mee naar het restaurant wil om koffie te drinken knikt hij. “Ja! Want hier is het toch niks.”
Dan begint hij alsnog te klagen. Hij wordt hier gecommandeerd en ze laten hem maar praten en luisteren niet naar wat hij wil. Bij een kop koffie probeer ik er achter te komen wat hem dwars zit, want tot vorige week was hij niet zo boos en ongelukkig. “Dat Bouterse-gedoe, daar hou ik niet van”, zegt hij. Ik tel zwijgend tot tien en vraag of hij ruzie heeft met zwarte zusters? “Eentje maar”, antwoordt hij en omdat hij weet hoe weinig ik van z’n racistische opmerkingen moet hebben, probeert hij onbeholpen te nuanceren. “Ze moeten me niet commanderen. Ik weet wel dat wij het vroeger bij hun ook gedaan hebben, maar we leven hier in een vrij land...”
Wij en hun.
Ik vraag of er ook aardige zwarte zusters zijn en die zijn er. Geduldig vraag ik naar al zijn klachten en dan gaan we naar boven, waar ik zijn afdelingscoördinator R. opzoek en om een gesprek vraag. Even later zitten we bij elkaar. We nemen het lijstje door van ergernissen en grieven, bedenken oplossingen en krijgen uitgelegd waarom sommige dingen gaan zoals ze gaan.
Het is een goed gesprek, waarin mijn vader serieus genoemen wordt en dat is waarschijnlijk ook waar alles om draait. Als we uitgepraat zijn, ziet hij er wat tevredener uit. Voordat we weer naar beneden gaan om te lunchen geeft R. mij een hand. Tegen pa zegt ze: “Ik heb alles genoteerd meneer A. Gaat u nu lekker met uw dochter naar het restaurant?” Even legt ze een pikzwarte arm om zijn schouder en terwijl ik zijn rolstoel de gang in duw, lacht hij vriendelijk tegen haar.

zondag 16 september 2012

Kort verhaal in de trein

Het is druk in de trein. Ik heb een bundel korte verhalen bij me, maar het lukt me niet goed om me te concentreren; In de coupé voor me zit een jonge man te bellen en al praat hij niet hard, ik kan niet om z’n stemgeluid heen. Er zit een schor kraakje in en bovendien is het een heel intens gesprek. “Nee, maar ik brsmsp toch...” hoor ik, “dat kán niet, nee, dat kan écht niet...”
Ik kan niet anders dan meeluisteren en zie om me heen dat het met veel medepassagiers niet anders is. Met mijn boek open op schoot kijk ik uit het raam. De gekwelde kraakstem schiet weer uit. “Nee, dat is het niet. NEE! Nee!”
De man tegenover me zucht. Hij kijkt om naar de telefonerende jongen, haalt z’n schouders op en zegt half in de lucht, half tegen mij: “Je hébt d’r exemplaren bij...” Er gaan lachjes van verstandhouding door de coupé.
Ik probeer me weer in mijn boek te verdiepen, lees en herlees een paar regels, kijk weer op. “Asjeblieft, nee asjeblieft!” De stem barst nu helemaal.
Dan laat de man zijn telefoon zakken en begint te huilen. Hij legt z’n zwartgerande bril op het tafeltje voor zich en vist een zakdoek uit zijn zak. Stilletjes staart hij voor zich uit terwijl de tranen over z’n wangen glijden. Ineens vind ik hem niet meer irritant, maar heb ik met hem te doen. Wat ziet hij er weerloos en zielig uit zo. Het is stil in allebei de coupé’s. Ik lees mijn verhaal uit.
Als ik weer opkijk, heeft hij zich hernomen. Zijn bril staat weer op z’n neus, maar daarachter zijn z’n ogen een beetje rood.
In Utrecht stapt hij uit. Zonder te aarzelen loopt hij snel naar een roltrap en verdwijnt met z’n koffertje uit het zicht. Even later zet de trein zich weer in beweging en ik begin aan het volgende verhaal.

zaterdag 8 september 2012

De oudste inwoonster van Rottum.

“Bestemming bereikt”, zegt mijn Tom-tom. Ik parkeer naast de lage muur waarachter het kerkhof ligt. Precies tegenover het huisje van m’n tante. Er staat een bord in de tuin: Te Koop.
“Je bent nog net op tijd”, zegt ze als we elkaar begroet hebben. “over twee weken ga ik verhuizen.” Nooit eerder heb ik haar bezocht hier in het Groningse dorpje Rottum, maar nu ben ik blij dat ik het hele eind gereden heb. De zus van mijn moeder is 89, vitaal en eigengereid.
Ik loop achter haar door de achterdeur naar de keuken. Daar zet ze koffie en dan krijg ik een kleine rondleiding door het huisje. Kamer, slaapkamer, zijkamertje, “en deze trap gaat naar de zolder. Daar mag jij vannacht slapen.” De trap is smal en steil. Voorzichtig klimt ze voor me uit naar boven. “Loop jij maar achter me, dan kun je me opvangen”, grinnikt ze.
Ik moet een emmer meenemen, want ze wil me niet van die trap horen stommelen vannacht. Als de slaapplaats geregeld is, eten we pittige soep. Daarna haalt ze een mondharmonica te voorschijn om liedjes van vroeger te spelen. Na een tijdje stel ik voor om een spelletje te doen. De hele avond wint ze glansrijk van me, en daar heb ik geluk mee want ze kan niet tegen haar verlies, zegt ze nogal triomfantelijk.

Het slapen op zolder is om zeven uur afgelopen; mijn tante is een ochtendmens en ik pas me aan. Achter de rollator gaat ze me na het ontbijt voor door het dorp. “Hier woont het mannetje met de garage. Hij woonde eerst in dat huis daar, maar daar woont nu X, die een zoon is van Y. Die heeft me geholpen met m’n schuurtje. En hier links is het huis van m’n loodgieter. Zij moet deze week m’n waakvlam even aandoen, want dat lukt me zelf niet meer.” We kuieren het dorp uit over een landweggetje. Na twee kilometer draait ze abrupt de rollator om. “Ik wil niet te lang wegblijven, want misschien komt één van de kinderen langs vanwege mijn verhuizing.”
Als we bij het huisje terugkomen, is er buiten bedrijvigheid. Het is open monumentendag en de kerk is geopend. Langs het muurtje bij het kerkhof staat een marktkraam. Er hangen zelfgemaakte tassen met een bordje erbij: “Gemaakt door de oudste inwoonster van Rottum.”
We zijn er al langs als een vrouw naar mijn tante roept: “Hoe vind je je tassen d’r bij hangen?” Ze draait de rollator weer om en we kijken hoe de spulletjes uitgestald worden. Trots wijst ze op de tassen en vertelt over de verschillende stoffen en waar ze vandaan komen.

In haar kleine achtertuin drinken we koffie en dan gaat ze iets te eten maken voordat ik weer in de auto stap. Mijn aanbod om te helpen slaat ze af. “Ik wil het op m’n eigen manier doen. Ga maar wat lezen.” Na het eten loopt ze mee naar m’n auto. “Ben je niks vergeten?” Ik omhels m’n broze, taaie tantetje en zwaai met m’n arm uit het open raam. Voordat ik de bocht om ben, heeft ze zich al omgedraaid om weer naar binnen te gaan.

zaterdag 1 september 2012

2theloo

Het is al druk in de Kalverstraat op vrijdagmorgen om 10 uur. Niet met toeristen (al lopen er wel een paar) maar vooral met vrachtverkeer. Ook hier moeten winkels bevoorraad worden.
Ik ben vanaf half 8 onderweg en moet nodig. Dat zal geen probleem zijn op de plaats waar ik een reportage ga maken. 2theloo is the place to be voor winkelend publiek met hoge nood.
Ik heb een afspraak met E., de bedenker en oprichter van de succesvolle keten. Maar eerst ga ik even zo’n luxe toilet uitproberen. Het mag gratis, maar voor de geluidsopname gooi ik toch een euro in het poortje. Met de recorder aan klater ik extra hard en trek door. Als ik het poortje weer door ga, staat er iemand op me te wachten. “E. heeft wat oponthoud; hij is onderweg”, vertelt de man terwijl hij me een hand geeft. Hij stelt zich voor als de financiële manager van 2theloo en nodigt me uit om alvast naar de vergaderkamer te komen. Maar ik wil eerst nog even de winkel rond.
Wie voor een euro het wc-poortje doorgaat, krijgt een bonnetje. Daarmeer kun je 50 cent korting krijgen op de producten in de winkel. Hebbedingetjes, waarvan er veel met w.c.’s te maken hebben: zeep, handcrème, maandverband; maar ook nagellak en snoepjes.
Als ik alles heb bekeken, ga ik langs een metalen wenteltrap naar boven. Daar komt ik door een rommelig gangetje in een lange, smalle ruimte met een grote vergadertafel. De financiele man haalt koffie voor me en vertelt wat over het concept van de w.c.winkel en over zijn werk. Hij vraagt waar ik precies van ben, en midden in mijn uitleg over Dedicon en gesproken tijdschriften komt de directeur binnen.
E. is een joviale man, die graag en makkelijk vertelt over het succes van zijn idee. Het is zo simpel als wat. Wie in een stad rondloopt, moet op een zeker moment plassen. W.c.’s zijn lang niet altijd makkelijk te vinden, en vind je ze wel, dan zijn openbare toiletten vaak nare, vieze plekken. “Dat kan anders”, besloot E. Hij zette meteen hoog in met een w.c. winkel in de Amsterdamse Kalverstraat. Frisse, schone toiletten, waarvan de deuren beplakt zijn met levensgrote posters en ook de ruimtes zelf elk een opvallende inrichting hebben.
Anderhalf jaar later zijn er al zo’n 50 locaties van 2theloo in 6 verschillende landen. “Had je dat ooit gedacht?” vraag ik aan E., “dat je nog eens wc-baas zou zijn?” Hij lacht. “Nee, zoiets bedenk je niet van te voren. En ook niet dat het zo’n succes heeft.” Met enige trots vertelt hij dat ze kort geleden vanuit Las Vegas zijn benaderd om daar een locatie te beginnen.
Dat moet toch wel een enorme kick zijn, als je idee zo wereldwijd aanslaat, bedenk ik. Toch heb ik liever m’n eigen baan. E. mag dan de hele wereld over reizen voor z’n bedrijf: ik ben met een olifantenverzorger meegeweest in het olifantenverblijf, praat met glazenwassers en voetballers, ging op pad met een rattenvanger en deed een workshop hoge hakken lopen.
En nu heb ik weer een leuk gesprek gehad met de directeur van een succesvol, trendy bedrijf dat de wereld verovert: 2theloo.

zondag 26 augustus 2012

Schietsport

Dat gebouwtje aan het eind van de straat moet het zijn. Even denk ik dat het niet klopt, omdat op een grasveld naast de deur een groep hardlopers staat te stretchen. Maar het staat met duidelijke letters op de gevel: “Schietvereniging Op de Korrel “.
Ik duw de deur open en kom in een café. Aan de bar zitten wat mannen en het is meteen duidelijk wie ik moet hebben. “Goedenavond”, zeg ik, “jij moet J. zijn.” “Klopt helemaal”, zegt hij, en hij steekt z’n hand uit. Als ik die schud, kijkt de enorme geleidehond aan zijn voeten even op. Hij besluit blijkbaar meteen dat ik goed volk ben, want z’n kop zakt weer op de voorpoten. Lang kan hij niet blijven liggen, want voor een interview moeten we naar een plek met minder achtergrondgeluid. In de directiekamer achter de bar vertelt J. me hoe hij de schietsport ontdekt heeft en wat er zo leuk is aan schieten. “Dit kan ik helemaal zelf doen”, legt hij uit. “Ik heb van niemand hulp nodig.”
Vroeger had hij muziek gemaakt bij een fanfare-orkest, maar toen zijn ogen achteruit gingen, kon hij de dirigent niet meer zien en de bladmuziek niet lezen. Vooral ’s avonds ziet hij vrijwel niets en zo’n orkest treedt vooral in de avonden op. Het duurde een paar jaar voor hij z’n nieuwe hobby vond: schieten met een luchtgeweer.
“Maar om goed te mikken heb je toch juist een paar scherpe ogen nodig?”
“Het kan ook anders.”
Boven in de schiethal zal J. laten zien hoe. “Kom Digger”. De grote zwarte labrador leidt hem netjes de trap op, naar een hal met aan de ene kant een rijtje stoelen en aan de andere kant ramen van vloer tot plafond. Daarachter zijn 25 schietbanen. Een stuk of 10 mannen en vrouwen staan geconcentreerd te mikken.
“De schietafstand is tien meter”, vertelt J. “Je schiet van achter een balie op een kartonnen bordje met een schietschijf.” Ik zie één van de schutters het geweer neerleggen. Langs een paar metalen “waslijntjes” komt de beschoten schietschijf naar voren. Van dichtbij kan de schutter controleren waar z’n kogeltjes terechtgekomen zijn. We lopen door een glazen deur naar de vaste baan van J. Daar ligt zijn luchtgeweer. Het ziet er anders uit dan de andere, want in plaats van een vizier zit er een dichte, zwarte buis op de loop. “Met dit systeem kan ik horen of ik goed richt”, vertelt hij. Hij rommelt aan een kastje, tilt z’n geweer op en laat me luisteren aan de koptelefoon die met het kastje verbonden is. Er komt een pieptoon uit, die verandert zodra het geweer beweegt. Hoe dichter bij de roos, hoe hoger de piep.
J. zet de koptelefoon op, legt aan en schiet. Hij schudt zijn hoofd. Als hij het kartonnen bordje naar voren laat komen, voelt hij waar het gaatje zit. Nog net in het randje van de schietschijf. “Niet zo best”, vindt hij, maar ik vind het knap om met zoveel afleiding toch nog dat schijfje te raken.
Er is een vrouw naast ons komen staan. Ze stelt zich aan me voor als de vrouw van J. en ze is net zo enthousiast over de schietsport als hij zelf.
Ik heb genoeg materiaal voor m’n geluidsreportage en J. brengt me terug naar het café. Samen met Digger, die de weg wijst. Als ik naar buiten loop, gaat hij weer naar boven. Om nog een tijdje te gaan schieten. Zonder afleiding lukt het hem vast wel een keer om het midden van de roos te raken.

zondag 19 augustus 2012

Heetste dag

Omdat er vandaag in ons land een warmterecord gevestigd wordt, hebben we besloten te gaan varen. Met z’n drieën roeien we naar het meertje verderop. Dochter E., voorin de boot, heeft geen zin om zich uit te sloven en peddelt oppervlakkig. H. moet zich redden met een klein noodpeddeltje. Het gaat hem eigenlijk niet snel genoeg. Ik zit achterin en stuur.

Halverwege wil H. wel met me ruilen en zodra hij op de stuurmansplaats zit, probeert hij zijn gezag te laten gelden: “Jullie moeten wel roeien, anders kan ik niet goed sturen”, zegt hij ongeduldig. We roeien braaf, maar onze onervaren stuurman manoevreert ons recht op een eilandje af. We lachen hem vrolijk uit en slaan met de peddels op het water om hem nat te spetteren.

Langzaam varen we tussen riet en waterplanten door. Een fuut met twee pasgeboren jonkies gaat voor ons opzij. Eén van de kleintjes verdwijnt plotseling onder water. H. schrikt: “is ie door een rat naar beneden getrokken?” Even later floept het beestje een paar meter verderop weer boven. Dat futenkunstje is blijkbaar aangeboren.

In het meertje zijn wat mensen aan het zwemmen. E. vindt dat een goed idee. Ze wil ook het water in. Maar dan wel heel voorzichtig. Als ze haar benen over de rand van de boot laat bungelen, hellen we gevaarlijk over. Lachend gaat ze op het randje van de boot zitten, maar dan bedenkt ze dat haar Iphone droog moet blijven en laat zich in het water zakken voordat we omslaan.

“Het is heerlijk, kom er ook in”, roept ze. Het is niet handig om de kano onbemand te laten dobberen, dus blijf ik in mijn boot. Als ik even later zie hoe lastig het is om weer aan boord te klimmen, ben ik blij toe.

Met twee natte passagiers stuur ik weer naar huis. Daar gaan we een warme middag tegemoet. De heetste zondag sinds 1994.

zaterdag 11 augustus 2012

Logica

De treinkaartjes worden duurder. Dat las ik deze week in de krant. Het zette me aan het denken. Kort geleden verblijdde de NS mij en vele anderen met een boekje met voordeelbonnen. “Tot wel 350 euro korting!” staat er voorop. Zomaar een kadootje van 350 euro! Dank je wel, NS.
En ik krijg tóch al altijd zoveel korting met m’n voordeeluren-abonnement. Als ik er goed over nadenk, word ik enorm gesponsord door de Nederlandse Spoorwegen. Even rekenen:
Iedere week reis ik van Nijmegen naar Amsterdam en terug. Dat zou normaal gesproken 34 euro 20 kosten, maar met korting betaal ik 20 euro 60. Dat levert me dus elke week 13 euro 60 op. Als ik voor het gemak uit ga van 50 weken per jaar, betekent dat een winst van 680 euro! Met die 350 van de voordeelbonnen erbij heb ik dus zeg maar 1030 euro van de NS gekregen. En laat dat nou precies net zo veel zijn als ik uitgeef aan m’n wekelijkse reis naar Amsterdam: 50 keer 20 euro 60.
Welbeschouwd rij ik dus het hele jaar voor niks met de trein. En dat geldt natuurlijk niet alleen voor mij. Er zijn massa’s mensen met zo’n abonnement, en dat boekje met voordeelbonnen werd huis aan huis verspreid. Voorzichtig geschat moet dus half treinend Nederland op die manier gratis het land door reizen. Hoe is het mogelijk... Geen wonder dat de NS hun prijzen moeten verhogen.

zaterdag 4 augustus 2012

Fietscomputer

Zorgvuldig verschuif ik het magneetje aan m’n fietsspaak tot het precies voor de sensor langs komt als het wiel draait. Zo. Dat zit goed. Het houdertje heb ik al op m’n stuur gemonteerd en nu kan ik het computertje in gaan stellen. Ik heb alweer een nieuwe kilometerteller gekocht. De vorige begaf het al na een maand, maar voor ik ermee terug kon gaan naar de Hema, verloor ik het tellertje toen ik de fiets achter in de auto meenam. Pech. Inmiddels weet ik goed hoe ik zo’n ding op mijn fiets moet zetten, want het exemplaar vóór de vorige ging ook niet lang mee.
Ik spiek nog even op de gebruiksaanwijzing hoe het instellen moet en druk de beide knopjes drie seconden in om te resetten. Maar het schermpje blijft angstvallig leeg. Ik controleer of de batterij er goed in zit. Druk nog wat langer op de knopjes. Schuif het tellertje aan de houder. Niets.
Dan maar meteen naar de winkel terug, besluit ik slagvaardig.
Het meisje in de HEMA kijkt een beetje angstig naar het lege schermpje en roept haar collega. Dat is een vriendelijke jongen. Hij bekijkt de teller en voert alle handelingen uit die ik net ook bedacht had, maar hij heeft een troef als het scherm dood blijft: een nieuw batterijtje. En kijk, dat helpt. Er verschijnt een rijtje knipperende nullen. Snel fiets ik naar huis om alles goed in te gaan stellen. Vreemd, de teller geeft geen snelheid aan. Misschien moet de magneet wat dichter bij de sensor...
Ik pruts aan de sensor, lees de gebruiksaanwijzing nog eens door, druk op knopjes en rij drie keer naar de hoek van de straat en terug. De kilometerteller geeft keurig de tijd aan, maar kilometers telt ie niet. Nijdig gooi ik de verpakking, de gebruiksaanwijzing en een schaar in m’n fietstas en fiets terug naar de HEMA. Daar staat nu een ander meisje achter de kassa, dat ook al bang is haar vingers te branden aan een kapotte kilometerteller. Ze roept dezelfde jongen erbij en ik verkondig dat de teller weigert en dat ik hem terug kom brengen. Vriendelijk vertelt hij me dat ik dan wel weer alle onderdelen van m’n fiets af moet halen... Juist; daar had ik die schaar voor meegenomen. Ik knip de hele boel los, lever alles in en krijg m’n vijftien euro terug.
Jammer, nou heb ik nog steeds geen kilometerteller.
Ik besluit bij de fietsenwinkel langs te gaan en dan maar een duurder exemplaar te kopen. Maar om nou nog een keer zo’n ding op mijn fiets te zetten, daar heb ik geen zin meer in. Dat komt dan later wel. De jongen die vraagt of hij kan helpen, heb ik nooit eerder gezien. Zou het een stagiair zijn? Als ik hem vraag om een eenvoudige kilometerteller, pakt hij er zonder aarzelen één van twaalf euro negentig. Heb ik de fiets hier? Hij loopt mee en begint kalmpjes de onderdelen uit het doosje te halen. In tien minuten zet hij het tellertje op mijn fiets. “Wacht even”. Hij loopt naar binnen en komt even later terug met een paar extra plastic stripjes, waarmee hij netjes het snoer langs de voorvork vastzet. Ik til het voorwiel op en hij laat het draaien. Net als ik teleurgesteld begin te zeggen dat hij het niet doet, komt de teller tot leven. “Hij moet even een paar keer draaien, dan weet ie wat de snelheid is,” zegt de fietsenjongen. Hij geeft me de lege verpakking en loopt terug de winkel in. “Je bent geweldig!” Zeg ik tegen zijn rug en ik lach breed. Dan stap ik op m’n fiets en rij naar huis. Anderhalve kilometer, met een snelheid van 21 kilometer per uur.

zaterdag 28 juli 2012

Cursus HTML

“Ik ben een nieuwe taal aan het leren”, vertel ik aan N. “ik doe een online cursus HTML.” Ze lacht: “grappig dat je dat een nieuwe taal noemt.”
Het is natuurlijk wat anders dan Frans of Spaans leren, maar html heeft voor mij toch echt wel iets van een nieuwe taal. Als ik een aantal code’s type die de webpagina opleveren zoals ik had bedoeld, is dat net zo’n soort kick als m’n eerste klunzige gesprekje in het Spaans. Ik voel een kinderlijke verbazing dat het echt werkt. Lang geleden ben ik een paar jaar juf geweest op een basisschool in Amsterdam. Ik leerde de kinderen hun eerste woordjes lezen en schrijven. Voor sommigen een worsteling, voor anderen een geweldige ontdekking:
Een schooldag. we gaan met de stadsbus naar Artis. De kinderen hebben allemaal een plekje gevonden en praten, duwen, lachen of kijken naar buiten. Eén jongetje kijkt dromerig naar de deur van de bus. Er staat een tekst op: “Niet tegen de deuren van de bus leunen”. Een dag eerder heeft de klas het woord b u s geleerd. Ineens zie ik een blik van herkenning. “Bus”, zegt het jongetje en dan roept ie enthousiast: “Juf, hier staat bus! Kijk, er staat bus op de deur!!”
De leesles op school blijkt in het wild ook te werken. Geweldig om iemand dat te zien ontdekken. Toen ik in mijn cursus leerde hoe ik in een willekeurige webpagina de html code zichtbaar kan maken, had ik hetzelfde gevoel als het kind in de bus. Ik zag een brij van codes waar ik nog niet veel van snap, maar daartussen herkende ik er af en toe één: het werkt echt.
En nu maar oefenen.
Leuk!

dinsdag 24 juli 2012

“Een zonderlinge kalmte”

Op het water is het geluid anders. Zodra we in de boot stappen, is er die rust die het water geeft. Pratende mensen op hun terras, spelende kinderen, een hond die blaft; dwars door al die geluiden heen hoor je de stilte. Alles klinkt ver, behalve het zachte plonzen van onze peddels.
In het boek “Zeitoun” peddelt een man door de ondergelopen straten van New Orleans na de orkaan Katrina. “Hij zag links en rechts uitzonderlijk grote schade, maar in zijn hart voelde hij een zonderlinge kalmte. Er was veel verloren gegaan, maar de stilte die in de stad hing had iets hypnotiserends.”
Terwijl ik in de vroege avond samen met H. vanuit onze achtertuin de wijk uit peddel, heb ik een soortgelijk gevoel. Zonder de ramp dan gelukkig. Wat we tegenkomen zijn een paar hengelaars, een enorme zwaan, wat meerkoeten. Een fuut duikt onder als we er aan komen en komt midden in een groepje eenden weer boven. Ze vluchten verschrikt met veel gespetter en gekwaak.
De zon staat laag en maakt een glinsterende streep op het water. Als we tussen hoge huizen door varen, met donker oprijzende blinde muren, geeft die felle streep licht een surrealistisch effect. Iets verderop lichten witte hortensia’s op in het avondlicht.
Het is maar een klein rondje dat we maken, maar als we na drie kwartier weer aanleggen, voel ik me alsof ik even ver weg ben geweest. Met een kano heb je geen cursus mindfullness nodig.

vrijdag 20 juli 2012

Schoenen föhnen

“Nou, ik geloof dat ik m’n schoenen nu maar verder ga föhnen.”
De derde vierdaagsedag van dit jaar was vooral erg nat. Met twee lopers in huis heb je dat goed in de gaten. Ze vragen oude kranten om in hun schoenen te stoppen, maar zoveel vocht krijgen die in één nachtje niet afgevoerd. De föhn moet er aan te pas komen.
De vader-met-dochter die we onderdak bieden, komen al voor de vijfde keer logeren in de vierdaagseweek. Inmiddels zijn het vrienden geworden. We vinden het leuk om ze vier dagen lang in de watten te leggen. Een goed bed en lekker eten, koffie en thee, maar ook even meefietsen naar de blarenpost, ’s avonds naar het vierdaagsejournaal kijken en gezellig nog een beetje praten. Het ontbijt zetten we ’s avonds klaar; om vier uur (of nog eerder) opstaan gaat iets te ver. Maar we zorgen wel voor een grote schaal met fruit, ontbijtkoek, allerlei meeneem-koekjes, verschillende soorten brood en ingrediënten voor koffie en thee.
Als ze laat in de middag thuiskomen, zie je de veertig kilometer in hun benen zitten. Vooral als er na een half uurtje zitten besloten wordt om te gaan douchen, gaat het opstaan stroef en het lopen strompelend. Maar klagen doen ze niet, onze lopers. Zelfs na een dag regen hebben ze opgewekte verhalen. Over mooie stukken in de route, gekke mensen onderweg en burgemeesters die ze een hand hebben gegeven.
Na vier dagen en 160 kilometer komen ze met glimmende vierdaagsekruisjes, gladiolen en ophalende familieleden binnen. Dat zijn intussen ook geen onbekenden meer voor ons. Met z’n allen sluiten we de week af met een etentje bij de Chinees. Lopend buffet. Misschien toch niet zo’n goed idee, bedenken we als onze wandelaars op hun zere voeten met hun bord langs de gerechten lopen. Maar elk aanbod om iets voor ze te halen, slaan ze af, de bikkels. Trots gaan we naast ze aan tafel zitten. Ze hebben het weer gered, ónze lopers. We heffen het glas: Proost, op de volgende Vierdaagse!

zaterdag 14 juli 2012

De snelste lift van Europa

Op Potzdamerplatz 1 in Berlijn is op de 24e verdieping het Panorama café. Je moet een kaartje kopen om naar boven te kunnen. Achter de kassa wijst een pijl de hoek om naar de lift. Op een bordje staat dat het de snelste lift van Europa is en we mogen dan ook niet zelf op een knopje drukken. Een kale man met z'n gezicht net zo gladgestreken als z'n pak laat ons in de lift, stapt dan ook zelf in en drukt op nummer 24. Als we met een noodvaart omhoog zoeven, kijkt hij ons even streng aan, alsof we gewaarschuwd worden vooral geen cliché opmerkingen te maken over die snelheid en over de druk die dat op je oren geeft.
Boven kun je over een balustrade om het gebouw heen lopen en op Berlijn neer kijken. We zoeken herkenningspunten en lezen historische informatie op fotoborden. Dan gaan we het café in om met een kop koffie met Schwarzwalder kirsch uit het raam te kijken hoe in de diepte de metrotreintjes in en uit het station rijden.
De ober heeft een plastic glimlach die hij alleen even opzet als hij onze koffie neerzet. Twee stappen verder is zijn gezicht weer strak.
De Schwarzwalder kirsch ziet er fantastisch uit maar valt tegen. De chocoladecake smaakt niet naar chocola, de room is niet lekker zoet en de kersen zijn flauw. Als we de rekening vragen is daar weer die nepglimlach. We worden er een beetje lacherig van. Onze kale vriend in de lift is nog steeds even chagrijnig en we bedenken dat het ook niet zo'n leuk baantje is. Steeds maar met toeristen in die lift: zoef, omhoog, zoef, omlaag. Misschien doet het iets raars met je hersens. Misschien is het net zo ongezond als ruimtereizen. Misschien word je er kaal van...
En dan altijd weer hetzelfde commentaar van al die bezoekers. Het is maar goed dat overal stevige spijlen staan, anders zou hij er vast af en toe een naar beneden gooien. Als we weer buiten staan, kijken we omhoog om te zien waar we net zaten.
Was het de moeite waard? Het uitzicht was geweldig, de koffie was lekker. Maar wat we zeker niet zullen vergeten is de lift. Met de meest uitgestreken liftboy van Europa.

donderdag 12 juli 2012

Oudheid

Vandaag regent het in Berlijn. We komen al op tijd bij het Pergamon-museum en zien geen rij bij de ingang. Als we dichtbij zijn, zien we dat er wel een kluit mensen rond het kassagebouw schuilt.
Wij hebben al kaartjes en lopen meteen door naar de tijdelijke tentoonstelling: het Assisi-panorama.
Acht ijzeren trappen voeren ons naar een rond plateau, waar juist de kunstmatige dageraad ontwaakt, compleet met krekelgetjilp en geroezemoes van mensenmassa's. In de diepte zien we een levensecht tafereel uit de oudheid. Duizenden mensen stromen naar de stad waar een feest wordt voorbereid. Aan alle kanten van ons plateautje is zoveel te zien dat we de zon nog twee keer laten ondergaan voor we de trappen weer afdalen. Beneden proberen we te doorgronden hoe het panorama gemaakt is. Een mix van foto's, schilderwerk en technische kunstgrepen. Knap om een stad uit 130 na Christus zo tot leven te brengen.
De vaste collectie van het museum brengt ons nog verder terug in de tijd. We lopen door de Ishtar-poort uit het Babylon van 6 eeuwen voor Christus. Met z'n helderblauw geglazuurde stenen en afbeeldingen van draken en stieren rijst de poort hoog boven de bezoekers uit. En dan is dit nog maar de kleine 'voorpoort'. Er zijn nog meer van die enorme bouwwerken. Poorten, muren, beelden. Geimponeerd lopen we tussen die eeuwenoude stenen kolossen. Tot we na een paar uur onze voeten beginnen te voelen.
Voor de gewone menselijke noden is tussen al dit antieke geweld weinig oog. De honderden bezoekers moeten het met een (1) toilettenblok doen en in een verloren hoek is een piepklein koffiebarretje. Ook bankjes zijn erg dun gezaaid. Als we bijna door onze benen zakken, slaan we de laatste zalen over. En met een hoofd vol antieke oudheid gaan we op zoek naar eten, drinken en een wc.

Berlijnse muur-route

Als we zitten te ontbijten, horen we regen op de parasols buiten. Dit is onze derde dag in Berlijn en we zijn van plan om de muur-route te fietsen. Een tocht van ruim 18 km. Langs de vroegere grensmuur tussen Oost- en Westberlijn. Nu de regen uit een loodgrijze lucht naar beneden klettert, twijfelen we. Maar als we klaar zijn met ontbijten, inpakken en plassen is het droog en zetten we ons plan toch door.
Met de metro naar Bornholmerstrasse, waar we te voet beginnen bij de Bösebrücke. Hier ging in 1989 voor het eerst de slagboom tussen Oost en West open om een grote menigte Ossi's door te laten. Het enige wat ze graag wilden was "een biertje drinken op de Kurfurstendam en dan weer naar huis".
We bekijken de levensgrote foto's van al die lachende, hoopvolle mensen; de eerste bres was geslagen in die gehate muur. Kort erna werd ie echt afgebroken. Langs de brug staat nog een stuk muur en we proberen ons voor te stellen hoe het er voor 1989 uitzag. Onze route gaat precies door het niemandsland dat in die tijd zo streng bewaakt werd. Na een paar km. gaan we verder op gehuurde fietsen. Door een groot park, door woonwijken, maar ook steeds weer langs monumenten. Tegelpaden over een grasveld waaronder vroeger vlucht-tunnels liepen. Een vierkante wachttoren die beheerd wordt door de broer van het eerste muur-slachtoffer; neergeschoten bij een vluchtpoging. Gedenkplaten voor andere vermoorde vluchtelingen die naar het Westen probeerden te komen.
Op delen van de route wordt met een dubbele rij bakstenen in het asfalt aangegeven waar de muur stond. Op sommige plaatsen staat nog een stuk, of hij loopt als een klein siermuurtje verder. We volgen de restanten onder de Brandenburger Tor door en dwars over de Potzdamer Platz. Nu een trots plein waar grote, moderne gebouwen staan. Toen een kale plek waar geen mens mocht komen. Onvoorstelbaar. Het beroemde Checkpoint Charly (destijds een streng bewaakte grensovergang) is een onooglijk gebouwtje met een vierkant van zandzakken er voor. Toeristen kunnen er grappig op de foto met geüniformeerde "wachters". We fietsen er voorbij.
Bijna aan het eind van de route stappen we af bij de "Eastside Gallery". Hier staan nog tientallen meters muur. Maar dit stuk straalt je met bonte kleuren tegemoet. Van boven tot onder is het volgespoten met grafiti. Het ene na het andere kunstwerk. Bijna allemaal met een politieke lading. Somber, vrolijk, lelijk, prachtig, sober, druk, flets, kleurig. We lopen er met de fiets aan de hand langs en kijken en kijken. Dan stappen we op voor het laatste stukje. Bij een laatste wachttoren is het eindpunt van de muur-route. Meer dan een paar spetters regen hebben we onderweg niet gehad. Wel zijn we doordrenkt van Berlijnse geschiedenis. Mooie tocht!

Een nieuwe traditie

Vrijdagmorgen heb ik afgesproken met K. Ze komt op de koffie met. En ‘met’ is geen koek of taart, maar leesvoer. Allebei houden we van tekst...