maandag 28 april 2014

Bloed op de velgen

Het is zo’n dag waarop de vogels extra hard zingen. Wel zacht, maar niet zonnig; er hangt regen in de lucht. Maar volgens de weersverwachtingen komen de buien pas in de loop van de middag en we gaan tóch fietsen vandaag.

We hebben een route uitgestippeld naar Veenendaal. Daar vandaan gaan we met de trein  terug naar Nijmegen. De laatste kilometers naar huis doen we dan weer op de fiets.
Het weer houdt zich aan de afspraak en we zijn er bijna als het zachtjes begint te regenen. Echt nat zijn we niet als we bij station Veenendaal-De Klomp aankomen. Terwijl we dagkaarten voor onze fietsen uit de automaat halen, zien we de trein naar Nijmegen vertrekken. Nou ja, we hebben geen haast. Op een bankje eten we een appel en wachten tot er weer een trein komt.

Na een tijd horen we de bel van de spoorwegovergang en zien in de verte een trein naderen. “Nou al?” We lopen naar de fietsen, maar zien al gauw dat deze sneltrein ons stationnetje voorbij zal razen. Op het moment dat de trein ons passeert hoor ik een klap. Voor onze neus vliegt een wolk van witte confetti de lucht in. Het wit dat om ons heen naar beneden dwarrelt, zijn donsveertjes.
“Ach, een vogel.”
We kijken naar de veren en zien dat er bloedspatten op zitten. Ook onze fietsen zijn besmeurd, en er zitten bloederige sliertjes op. Ingewanden. Over een afstand van een meter of tien vinden we restjes van de aangereden vogel terug. Aan de veren te zien, was het een duif. Als we met fietsen en al een stukje bij het bloedbad vandaan lopen, zien we verderop in een bosje dat dat klopt. Er is niet veel van de vogel over.

Met blaadjes van de haagbeuk vegen we voorzichtig en gruwend de rode smurrie van onze fietsen. “Stel je voor dat het een mens was”, zegt H.” Hij werkt in de psychiatrie en kent de plekken waar wanhopige patiënten soms voor de trein springen. Ik wil het me niet voorstellen. Zo’n duif is erg genoeg.

In de trein naar Nijmegen zitten we op klapstoeltjes naast onze fietsen. Ik zie nog wat opgedroogde rode vegen op mijn velgen en neem me voor om de fiets thuis helemaal schoon te poetsen. Een goed uur later drinken we koffie in onze eigen achtertuin. Het is inmiddels weer droog en de planten staan er na de bui fris bij. Om ons heen zingen de vogels om het hardst. In een struik koert een opgewekte, levende duif.



woensdag 23 april 2014

Vogelvoederhuis van Marcel Wanders

Van achter mijn schrijftafel heb ik zicht op de achterdeur van de buren en een stukje van hun terras. Ik ken mijn achterburen niet zo goed. We groeten elkaar vriendelijk en een enkele keer voeren we een gesprekje van het ene naar het andere waterterras. De brede sloot tussen ons in. Mijn buurvrouw houdt van dieren. Van haar twee honden, waar ik haar soms schaterend mee  hoor dollen, en van vogels. Op het stukje terras voor haar achterdeur staan vier parasolboompjes, waaraan verschillende attributen hangen voor tuinvogels. Een houten plateau voor broodkruimels, een glazen voederbol (Eva Solo design), een nestkastje en een vogelvoederhuisje van Marcel Wanders.

Het huisje is duidelijk herkenbaar aan het fel oranje dak (gemaakt van gerecyclede materialen). Onder dat dak hangt een porseleinen bord, dat buurvrouw regelmatig vult met vogelvoer. 

Vorige week zat ik aan tafel over mijn computerscherm heen naar buiten te kijken toen de buurjongen naar buiten kwam. Stoeiend met de jongste van de twee honden, die ze nog niet zo lang hebben. Ik zag hoe hij zijn hoofd stootte aan het vogelhuisje. Hij greep naar zijn hoofd en kromp in elkaar. Ach, dat zal behoorlijk hard aankomen, zo’n porseleinen bord. Terwijl de hond uitdagend heen en weer sprong, draaide de jongen zich om naar het vogelhuisje en gaf een klap op het dak. Ik moest een beetje lachen om die reactie, want de jongen is een jaar of dertien. Een stout vogelhuisje slaan is meer iets voor kleuters. Nog een tijdje hield hij zijn handen  tegen z’n pijnlijke hoofd. Toen pakte hij doelbewust het dure design huis met één hand beet en gaf met de andere hand nog een paar klappen op het dak. Dat was blijkbaar genoeg. Daarna verdween hij met de hond uit zicht, achter de hoge coniferenhaag.

Het huisje hangt er nog steeds op schouderhoogte. Vogels zie ik er weinig de laatste weken. In mijn eigen tuin wel. In het stukje dat ik vanmiddag heb omgespit, zitten merels druk te scharrelen en te pikken. Tja, tuinvogels hebben toch liever wormen dan design. Maar als het weer winter wordt, worden ze weer cultureel: dan kiezen ze met z’n allen weer voor het vogelvoederhuis van Marcel Wanders    

donderdag 17 april 2014

Verstandskies

“Dit is de laatste keer dat ik die verstandskies repareer”, zegt de tandarts terwijl hij de nieuwe vulling stevig in mijn kies drukt. “Het is dat je hem goed bijhoudt… meestal vul ik verstandskiezen helemaal niet. Als mensen er niet bij kunnen om het schoon te houden, heeft dat weinig zin.”
Ik zit achterover in de tandartsstoel met m’n mond akelig wijd open, want de bewuste kies zit dus helemaal achterin m’n mond. Als de vulling is aangebracht, afgeslepen en gepolijst, kan ik even opgelucht ademhalen, slikken en als een goudvis mijn mond open en dicht doen. Dan is nummer twee aan de beurt. Gelukkig iets verder voorin.
Met weer wijd opengesperde kaken onderga ik het boren. Pijn doet het niet, want het is verdoofd, maar het gegier van de boor gaat me door merg en been. Kennelijk trek ik een gekweld gezicht, want de tandarts stopt met boren en vraagt: “Gaat het nog?” Ik mompel dat het niet bepaald fijn is, maar dat het wel gaat. Hij schiet in de lach. “Het is ook wel een beetje een Amerikaanse vraag hè. Het is eigenlijk alleen maar de bedoeling dat je er “ja” op zegt. Zoals ze in Amerika vragen ‘hoe gaat het?’ en dan wordt er niet verwacht dat iemand zegt dat het eigenlijk hartstikke slecht gaat!” Hij boort het laatste restje van de oude vulling uit en ik zucht: “Laat het verder maar zitten”.
Natuurlijk maakt ie de behandeling wel af. Als ik van de stoel af mag, vraag ik wat die opmerking over de laatste keer repareren betekent. Hoe lang ben ik nou onder de pannen met deze nieuwe vulling? Daar valt niet zoveel met zekerheid over te zeggen. “Het gemiddelde is een jaar of tien”, zegt hij. Maar soms gaat een vulling wel twintig jaar mee. Andersom zijn er bijvoorbeeld tandenknarsers die binnen vijf jaar een nieuwe vulling kapot krijgen.
“Nou ja,  voorlopig kan ik weer even verder”, concludeer ik maar. Hij beaamt het en lacht vrolijk. Dan geven we elkaar een hand en loop ik de deur uit.

Ik ben blij met mijn tandarts. Een betere heb ik nooit gehad en hij is nog sympathiek ook. Toch vind ik het heel prettig dat ik hem nu even niet meer hoef te zien. Tot de volgende controle, in het najaar. Maar dat duurt gelukkig nog een hele tijd. 

zaterdag 12 april 2014

Afbouwen

Zes… zeven… ik kijk opzij naar het vierkante gewicht dat bij elke tel een millimeter lager komt. Bij tien hoor ik een zacht tikje waardoor ik weet dat ie helemaal beneden is. Het betekent dat ik m’n knie weer wat hoger heb opgetrokken dan vorige week.  Het kost veel oefening en het gaat met millimeters tegelijk, maar sinds een paar weken ben ik nu toch zo ver dat ik mijn sokken kan aantrekken zonder me in bochten te wringen.
En nu ik dat voor elkaar heb, vraag ik mijn fysiotherapeute of we het over m’n einddoelen kunnen hebben. Terwijl ik op de loopband loop, vertelt ze me wat er nog verbeterd kan worden en een kilometer later stellen we een lijst op met oefeningen die ik thuis kan doen. We spreken af dat we nog een paar wekelijkse sessies doen en daarna gaan we serieus afbouwen.


Nog een paar weken, dan doe ik het weer allemaal zelf. Dan kom ik niet meer elke week naar de praktijk in de verbouwde boerderij. Ik zal het niet missen. Behalve misschien het apparaat met de gewichten, die me met hun tikje steeds lieten weten dat ik weer een millimeter winst gemaakt had. Genoeg millimeters nu. Ik strik mijn schoenen zonder blikken of blozen. Daar geniet ik nu nog elke dag van. Maar het duurt niet lang meer of mijn kunstheup is totaal ingeburgerd. (Een paspoort heeft ie al, voor het geval ik ergens door een douanepoortje moet) Nog even doorzetten, dan leg ik gedachteloos mijn been in m’n nek. 

vrijdag 4 april 2014

De borrelglaasjes van mijn moeder

verzameling borrelglaasjes

In de wandkast van mijn ouders, achter een glazen deurtje, stonden de borrelglaasjes van mijn moeder. Niet voor gebruik, al dronk ze een enkele keer wel een bittertje, maar als verzameling. Haar zus, mijn tante dus, spaarde vingerhoeden, netjes op smalle plankjes in een echt verzamelrek.  Mijn moedera verzamelde glaasjes. Meegenomen van vakanties, gevonden op een rommelmarkt, gekregen van anderen. Aan keurige rekjes of vitrines deed ze niet. De glaasjes stonden gewoon ongeordend op twee glazen schappen in de kast. Na haar dood bleven ze zeven jaar onaangeraakt achter het deurtje. Ik zag ze altijd wel staan, maar keek er niet echt naar. Ze hoorden bij het interieur.
Toen mijn vader ook stierf moest er opgeruimd gaan worden. “Wat doen we met de borrelglaasjes?” vroegen we elkaar. Voor het eerst in jaren keek ik aandachtig naar de verzameling. Mijn broers hadden geen belangstelling, maar ik vond het moeilijk om de glaasjes zomaar in de glasbak te gooien. “Dan nemen we ze toch mee”, zei H. En pas toen hij dat zei, begon ik dat serieus te overwegen en hoe langer ik er over dacht, hoe meer het idee me beviel.
We rolden de glaasjes zorgvuldig in keukenpapier, deden ze in een grote doos en namen die mee naar huis. Weken lang bleef de doos in een hoekje van de kamer staan. Tot we op een dag in een opwelling besloten om de glaasjes een prominente plek in onze eigen kast te geven.
Over het algemeen hou ik van eenvoudig serviesgoed zonder bloemetjes of tierelantijnen.  Maar de glaasjes van mijn moeder mogen uitbundig en overdadig zijn. Er zijn mooie, stijlvolle exemplaren bij en er zijn er die mooi zijn van lelijkheid. De bonte, rommelige verzameling zou je kunnen zien als een metafoor voor mijn moeder. Een creatieve rommelpot die het leven omarmde in alle schoonheid en lelijkheid.

Mijn nieuwe missie is, om al die glaasjes een keer te gebruiken. Het zal heel wat tijd nemen, want likeuren en borreltjes horen niet bij mijn dagelijks dieet. Maar als de gelegenheid zich voordoet, zal ik steeds een glas uit de verzameling kiezen om iets uit te drinken. Dan heb ik telkens ook even  de gelegenheid om het glas op haar te heffen:     Proost, mam!
 






Een nieuwe traditie

Vrijdagmorgen heb ik afgesproken met K. Ze komt op de koffie met. En ‘met’ is geen koek of taart, maar leesvoer. Allebei houden we van tekst...