Een paar weken later kreeg ik van een collega een potje met een kluitje zaailingen. Ook van tomatenplanten. Ik accepteerde ze vrolijk, want van die drie ukjes in de tuin verwachtte ik niet heel veel en tomaten kun je altijd wel gebruiken.
Al die tomatenplanten verzorgde ik met aandacht, liefde en water. En het blijkt een goed jaar voor tomaten. Veel zon en daarna veel regen en nu het weer een paar dagen zonnig is, zie ik het eerste rode, bijna rijpe exemplaar. Met daar omheen vele, vele nog groene soortgenoten.
De drie ukjes zijn intussen een meter hoog en er hangen zoveel trossen aan dat ik er extra stokken bij heb gezet om de boel rechtop te houden. De kleine, in elkaar gegroeide sprietjes die mijn collega gezaaid had, heb ik voorzichtig van elkaar los gemaakt en drie ervan zijn nu behoorlijk grote planten die in bloei zijn. En er zijn nog een paar wat kleinere die ook voorzichtig met een bloemtrosje beginnen.
Als ik buiten op het terras zit en naar die tomatenweelde kijk, komt steevast hetzelfde melodietje in mijn hoofd op. Zachtjes neurie ik ‘ladumaar meneer, het hoeft niet meer…’
Een liedje zo oud, dat ik niet eens meer wist dat het ergens in mijn hoofd zat:
"Meneer de Pree, uit Wijk aan Zee.
Brengt elke dag een grote zak tomaten voor me mee.
T' is goed bedoeld in 't algemeen,
Maar als ik hem zie komen dan roep ik al meteen:
Ladumaar meneer,
Het hoeft niet meer.
Tot de volgende keer.
Mag ik u nog vriendelijk bedanken voor de eer?
Ladumaar, ladumaar, ladumaar meneer."
(tekst: Annie M.G. Schmidt)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten