Ik ga een stukje oerwoud in de voortuin te lijf en H. gaat de boot in. Na een uur loop ik achterom naar het water om even te buurten.
“Moet je kijken,” zegt H. “Er zitten hier een heleboel vissen.”
Een meter achter de boot zie ik ze zwemmen, dicht bij de oppervlakte van de sloot. Tientallen, misschien wel honderden visjes van tussen de vijf en vijftien centimeter lang. Ze hebben rode vinnen en staarten.
Ik gooi een kruimel brood in het water en die is meteen verdwenen. Grappig. Binnen staat nog ergens een grote pot vissenvoer. Die zoek ik op en we gooien kleine handjes van de gekleurde korrels tussen de visjes. We kijken een tijdje hoe het voer wordt opgeslokt en dan ga ik op de iPad opzoeken hoe deze vissen heten.
De meeste gewone tuinvogels herken ik wel en ook van een aantal veel voorkomende vlinders weet ik hoe ze heten. Maar met de vissen in de sloot heb ik me nog nooit beziggehouden. Af en toe zien we tijdens het varen wel eens wat donkers langs zwemmen. Zo’n hele school met kleurige vinnen heb ik hier nooit eerder gezien.
Er blijken allerlei soorten vissen met rode uiteinden te zijn, maar waarschijnlijk zijn dit blanke voorns. Ongeveer de meest voorkomende zoetwatervis van Nederland. Je kunt ze blijkbaar eten. Zo ontdek je nog eens wat. Tja, ik vind vis best lekker, maar deze laat ik liever gezellig zwemmen. Dag voorntjes, het was leuk om kennis te maken. Nu ga ik weer verder knippen in de voortuin.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten