Na een telefoontje kan ik woensdagmorgen langskomen. De halve oogarts heet Rob en is een knappe jonge man. Hij leest het briefje dat mijn dokter meegaf en ik mag meelopen naar de hoek met de dure apparaten. “Het verhaal is duidelijk”, zegt hij, tikkend op het briefje, “maar ik ga toch wat extra onderzoekjes doen om andere dingen uit te sluiten.”

Iets verderop mag ik laten horen hoe goed ik in de verte kan lezen. Niks mis mee, constateert de optometrist. “Dichtbij zult u waarschijnlijk een leesbrilletje nodig hebben..” Ik vraag hoe hij dat uit zo’n leestest-op-afstand kan concluderen en hij glimlacht verontschuldigend. Dat kan hij niet, maar eh, gezien mijn leeftijd...
Voor het volgende onderdeel krijg ik een druppeltje in m’n oog dat de pupil verwijdt. Door een kleine pupil valt er niet genoeg te zien van het netvlies daar achter. De druppel moet een kwartiertje inwerken en ik krijg een cappuccino. Ook uit een duur apparaat, schat ik in; hij is lekker.
Na bestudering van mijn netvlies is het duidelijk. Geen oogbeschadigingen, maar alleen een los dingetje op m’n netvlies. Doordat het glasvocht met de jaren iets loslaat van het netvlies, kunnen daar losse velletjes op komen. Floaters heten ze, of “mouches volantes” een mooi woord voor een irritant verschijnsel. Heel veel mensen hebben ze, maar deze zit midden in m’n gezichtsveld en dat is lastig. Waarschijnlijk leer ik er omheen/langs te kijken en met een beetje geluk zakt ie een beetje naar een minder prominente plek.

Als ik naar huis fiets, zie ik de wereld een beetje wazig en in de spiegel zie ik dat de druppel van de halve oogarts me er uit laat zien als een halve junk. Dát is morgen weer over. Ik hoop dat die floater ook binnenkort afzakt.