zaterdag 26 oktober 2019

Bakfiets met platte banden


Vorige zomer leerde mijn Syrische vriendin N. fietsen. Het lukte haar aardig, maar het bleef een beetje wiebelig. Naar school fietsen zoals veel Nederlandse moeders dat doen, met een 6-jarige achterop en een peutertje in een voorstoeltje zat er voorlopig niet in. Heel slim ging ze dus op zoek naar een tweedehands bakfiets, die ze na lang speuren op marktplaats voor een betaalbare prijs op de kop tikte. Op drie wielen heeft ze geen wiebelprobleem. Het scheelde haar aanzienlijk wat tijd en energie, want naar school is het bijna 2 kilometer.

Maar nu staat de bakfiets al een paar weken met twee lekke banden. N. zal ermee naar de fietsenmaker gaan, maar daar komt ze maar niet aan toe. Dat kan ik me voorstellen, want behalve dat ze al zo druk is met kinderen naar en van school, logopedie en zwemles te brengen, lijkt het me behoorlijk zwaar om dat bakbeest met twee lekke banden naar het centrum te duwen. Ik bekijk de platte banden. Een fietsband repareren kan ik wel, maar zo’n bakfiets is net even wat anders. Behalve dat de banden wat dikker zijn, zet je zo’n ding niet zomaar even op de kop. Ik durf het niet aan, maar ik weet wel iemand die z’n hand er niet voor omdraait om die twee banden te pakken.

Op vrijdag bel ik mijn vriend P. en die wil zaterdagmorgen best even de banden komen plakken. Om 10 uur ’s morgens komen we tegelijkertijd aan. Hij met z’n busje en ik op de fiets. N. wil ons meteen naar binnen trekken om koffie te drinken, maar wij vinden dat eerst de fiets aan de beurt is. De kinderen komen alle drie naar buiten om te kijken hoe die vreemde meneer een bak gereedschap uit zijn busje haalt en aan de slag gaat.

Als het achterwiel geplakt is, haalt P. een oude deken uit z’n busje om de bakfiets op z’n ‘snuit’ op te zetten. En dan komt er uit dat busje een werkbank, waar de kinderen met grote ogen naar kijken. ‘Dan heb ik een makkelijke werkhoogte,’ zegt P. terwijl hij naar het lek zoekt. Na een half uurtje is het karwei gepiept. De kinderen dragen allemaal een attribuut naar het busje. Voordat we naar binnen gaan voor koffie, zet P. z’n bus even uit de weg. “Willen jullie meerijden?” vraagt hij en de drie kinderen kruipen glunderend bij hem op de voorbank. Vijftig meter verderop rollen ze weer naar buiten en komen terug rennen.

We krijgen koffie met lekkere Arabische koekjes en N. kan er niet over uit dat die vriendelijke man met dat busje vol gereedschap gewoon voor de lol even haar bakfiets is komen repareren. Een uurtje later vertrekken we. P. met z’n busje en ik op de fiets. Uitgezwaaid door N. en alle kinderen. Maandag kunnen ze weer met de bakfiets naar school. En daar is iedereen heel tevreden over.

zondag 20 oktober 2019

Het Nieuwe Naturalis

Half Nederland heeft herfstvakantie. Niet gek dus dat er veel gezinnen met kinderen op hetzelfde idee kwamen als wij: we gaan kijken naar het vernieuwde Naturalis in Leiden. Toen onze eigen kinderen nog klein waren, zijn we er een paar keer geweest en dat was altijd leuk. Kinderen werden toen het hele museum doorgestuurd aan de hand van allerlei vragen die ze konden beantwoorden via computers die overal stonden. In mijn ogen was het een toegankelijk en interactief museum. We zijn benieuwd hoe het nu is, na een verbouwing die een jaar duurde.

Het gebouw is in elk geval erg mooi. Kwam je vroeger via een groot, vierkant huis van baksteentjes binnen dat via een luchtbrug naar het eigenlijke museum leidde, nu sta je meteen in een enorme, monumentale zaal. Honingraat- en bloemmotieven en ruige, rode stenen hinten naar natuur. Er zijn negen verschillende tentoonstellingen. De eerste heet ‘Leven’ en leidt ons van laag naar hoger langs een oneindig aantal opgezette dieren. Het licht verandert van dag naar nacht en weer naar dag en we lopen langzaam langs grote en kleine, bekende en onbekendere, gewone en bijzondere diersoorten. Om ons heen horen we ouders aan hun kinderen uitleggen dat dit een okapi is en dat een miereneter. Bordjes zijn er nauwelijks. Mensen benoemen dieren of halen hun schouders op. Wij hadden best iets meer informatie gewild.

Die krijgen we wel op de livescience afdeling. Hier worden regelmatig korte praatjes gehouden en er mogen vragen gesteld worden. We vallen in de voordracht van een vrouw die heel precieze tekeningen van dieren maakt. Ze richt zich vooral tot de kinderen. Verderop in deze zaal zitten mensen te werken. Ik kijk bij iemand die vlinders sorteert en hij begint me spontaan te vertellen over de verzameling vlinders waar hij van alles over uitzoekt en vastlegt. Leuk, dat enthousiasme!

We gaan verder naar de ijstijd, naar de vroege mens, naar de aarde. Er is veel te zien, maar overal blijft de informatie erg summier. Als we bij de beroemde Tyrannosaurus Trix staan te kijken, raken we in gesprek met een jonge man met een rugzakje en veel krullen. Wij vragen ons hardop af of het dijbeenbot echt is of namaak. Delen van het skelet ontbraken bij de vondst en zijn er bij gemaakt. Rugzakje vertelt nauwkeurig welke botten namaak zijn en hoe ze gemodelleerd zijn.
“Je weet er veel van,” zegt H. en hij lacht: “Dat mag ook wel, want ik werk hier.”
Dan vertelt hij hoe trots hij is op de triceratops in de vorige ruimte, waar hij aan heeft meegewerkt.

De volgende tentoonstelling gaat over de dood. Net als overal, wordt ook hier vooral rekening gehouden met het bevattingsvermogen van kinderen. Het betekent dat de dood zó omzichtig ter sprake wordt gebracht, dat ik er kriegel van wordt. Als je toch besluit om de dood als onderwerp van een tentoonstelling te hebben, lijkt het me logisch dat je dan benoemt dat we uiteindelijk allemaal dood gaan. Maar dat is blijkbaar te heftig. Het blijft bij beestjes en voorzichtige hints. Ik vind het een misser.
In ‘De verleiding’ heb ik geen zin meer. Behalve dat ik daar veel bloemetjes en bijtjes vermoed, heb ik ook gewoon genoeg gezien voor vandaag.

Het nieuwe Naturalis is prachtig en heel erg gericht op beleving. Beetje jammer voor informatiejunks, maar dat is nou eenmaal de nieuwe invalshoek. Voor informatie kan ik ook op internet terecht.  

donderdag 17 oktober 2019

De dakloze dichter

We doen een dagje Amsterdam. Vandaag gaan we voor dochter E. koken. De boodschappen hebben we al gedaan en in haar keuken gezet. Nu gaan we eerst de stad in.

Op de fiets gaan we van de Kolenkitbuurt langs het Westerpark naar de Haarlemmerstraat. Daar stappen we af en wandelen met de fiets aan de hand langs de vele leuke, kleine winkeltjes. Als we ergens stilstaan om naar een etalage te kijken, word ik aangesproken door een donkere man met een sprekend gezicht.
“Hou je van poëzie?” vraagt hij uit het niets.
“Jazeker,” zeg ik een beetje verbaasd.
“Ik ben de dakloze dichter en dit,” hij wijst naar een glimlachende vrouw die achter hem staat, “is mijn muze… Mag ik voor jullie een gedicht voordragen?”
“Ja hoor, dat mag.”

En midden op de stoep, waar we met onze fietsen aan de hand staan te luisteren, begint hij te spreken:
“Denk natuur, en zeg natuurlijk groen…”
Met zijn gebarende handen onderstreept hij de woorden van het natuurgedicht dat we hier midden in het drukke Amsterdam krijgen aangeboden.
Als hij uitgesproken is, lacht hij breed en vertelt dat het ons natuurlijk vrijstaat om een kleine financiële bijdrage te doen.
Ik vindt het een mooie, ongewone manier voor een dakloze om aan wat geld te komen.
“Dit is leuker dan een daklozenkrant,” vertel ik hem terwijl ik de financiële bijdrage opdiep uit m’n tas.
“Lees je het Parool?” vraagt hij, “daar stonden we een paar dagen geleden in. Een artikel van zes bladzijden!”

Het Parool hebben we niet. Maar op internet vind ik de dakloze dichter zonder moeite. Hilmano van Velzen heet hij, en zijn muze is Iris. Dakloos zijn ze sinds een tijdje niet meer. Wel allebei verslaafd. ‘Aan drugs maar ook aan elkaar.”
Daar kun je van alles van vinden, maar ik vond het vooral een bijzondere, inspirerende ontmoeting.

maandag 14 oktober 2019

Zo kan een koor dus ook klinken


In de St. Martinuskerk in Cuijk zijn de houten banken net zo oncomfortabel als in andere kerken. Maar de akoestiek in zo’n kerk is dan weer geweldig. Er is al aardig wat publiek als we binnenkomen, maar we kunnen nog makkelijk een plaats voorin vinden. Over een kwartier zal het voorprogramma beginnen: een optreden van het Boxmeers Vocaal Ensemble. En daarna het Nederlands Kamerkoor.

De Boxmeerse mannen worden geleid door een frêle dirigente. Ze zingen goed. Op één lied na, waarbij de bassen kennelijk veel moeite hebben met hun partij. Ze worden ondersteund door een fagot, maar omdat zo’n instrument niet meegaat als een koor een tikkeltje zakt, wordt het onzuiver. Hun laatste nummer is een gospel. En deze groep oudere mannen in zwarte pakken heeft het ritme er lekker in zitten.

Dan neemt het Nederlands Kamerkoor hun plaats in. Twaalf zangers en zangeressen, ook geheel in het zwart. Ze nemen plaats achter twaalf muziekstandaards. Zo’n plaatje roept bepaalde clichéverwachtingen op. Een koor. In een kerk. Plechtige zang, melodieuze akkoorden. We weten echt wel dat hier iets anders gaat gebeuren, maar zijn toch verrast. 

Het eerste lied (van Messiaen) heeft bijzondere samenklanken. Bij het tweede (van Poulenc) gaat de traditionele koor-opstelling op de schop. Er zijn geen vier stemgroepen meer, maar onverwachte afwisselingen van solo’s, twee- en vierstemmige stukjes, vraag- en antwoord. De meest wonderlijke melodieën vlechten zich door elkaar. Spannend. En het wordt nog vreemder. Eén van de volgende liederen bestaat uit vreemde klanken, gegil, gegrom, zacht geneurie en doordringende staccato-uitroepen. 

Dan brengt een melodieuze kerkzang weer even rust in de tent. Een van de koorleden kondigt het volgende lied aan. Opgedragen aan een aantal mensen met uitheemse namen ‘en nog vele anderen die verdwenen zijn’. Het begint met een hoge, bijna krijsende roep van een sopraan. Andere stemmen vallen in. Het is bijna geen zingen meer wat ze doen. Heftige, harde kreten, soms van een enkele stem, soms van twaalf tegelijk. Afgewisseld met onheilspellende, lage bromtonen. Hoe langer het doorgaat, hoe beklemmender het wordt. Een aanklacht tegen onrecht. Indrukwekkend. Ik wil dat het voorbij is en ik wil dat het doorgaat. 

Zo kan een koor dus ook klinken.
Als de laatste tonen van een weer melodieuzer lied zijn weggestorven, krijgt het Nederlands Kamerkoor een staande ovatie. Even later lopen we een beetje confuus de kerk uit. Wát een muziek. Om een tijdje helemaal stil van te zijn.


zondag 6 oktober 2019

Living statues

Op de buienradar ziet het er helemaal niet slecht uit. Zo tussen 1 uur en half drie zit er een flink gat in het dreigende witte wolkendek. Dat komt mooi uit, want om 1 uur begint het WK living statues in Arnhem, waar we heen willen. Als we rond kwart voor 1 wegrijden, regent het nog, maar met een beetje geluk is het droog als we in Arnhem zijn. Wel nemen we voor alle zekerheid paraplu’s mee.

En het is maar goed dat we die bij ons hebben, want droog is het beslist niet in de Arnhemse binnenstad. De levende standbeelden trekken zich daar weinig van aan. Stoïcijns staan ze op hun sokkels, een enkeling onder een afdakje, maar de meesten gewoon in de open lucht. Hun schmink moet wel heel watervast zijn. Vanaf de parkeergarage bij het station lopen we mee in een stoet van kleurige paraplu’s. Bij elk standbeeld vormt zich een groepje publiek, beleefd houden mensen hun paraplu wat hoger om niemand te prikken.

Bijna alle beelden reageren op het publiek als er geld wordt neergelegd. De een maakt een buiging, de ander wenkt de gever voor een hand of een kus. Kinderen schuifelen een beetje angstig naar voren om gauw een muntje in een bakje te gooien en lopen dan snel terug naar papa of mama. 150 beelden staan verspreid door de stad. Professionals, amateurs en kinderen. Het niveau is heel verschillend. Voor beelden met maskers en veel onbeweeglijke hulpstukken is het niet zo’n kunst om onbeweeglijk stil te staan. Maar er zijn er ook die hun eigen gezicht vertonen en waarvan je alleen aan de ogen ziet dat het een levend mens is.

Na anderhalf uur beginnen we het koud te krijgen. We gaan ergens koffie drinken waar het warm en droog is. Je moet toch wel een bikkel zijn om van 1 tot 5 uur in dit weer standbeeld te zijn. Nou ja, de deelnemers houden wel pauzes, maar toch. Als we na de koffie weer naar buiten gaan, is de druilregen veranderd in regen. We lopen wat sneller door en na een tijdje besluiten we dat het zo wel genoeg is, ook al hebben we niet alle beelden gezien. We gaan naar huis.
Dit was de laatste keer dat het WK living statues in Arnhem gehouden werd. Een groots, nat evenement, en wij waren erbij.

zaterdag 5 oktober 2019

Kletsnat in de kerkbank


In het winkelcentrum kom ik B. tegen. We kennen elkaar vanuit de setting dat zij de fysiotherapeute was en ik haar cliënt en we delen het enthousiasme voor zingen. Allebei zongen we ooit in kleine a-capellagroepen en waren we ooit publiek bij de ander. Als we elkaar toevallig ergens tegenkomen, maken we vaak even een praatje. Nu fiets ik het plein op en hoor mijn naam roepen. B. komt me tegemoet lopen en vertelt dat ze me een bericht heeft gestuurd, maar waarschijnlijk naar een verkeerd adres, want ik heb nooit gereageerd. Het klopt, ze had mijn oude mail-adres. We wisselen telefoonnummers uit en vragen naar elkaars zang-activiteiten. Er blijkt dit weekend een optreden van haar vrouwengroep op de agenda te staan. Leuk!

Zondagmiddag regent en waait het, maar ik stap toch op m’n fiets om vier kilometer verderop in de grote kerk te gaan luisteren naar een klein vrouwenkoor, een accordeonist en een violist. In mijn regenpak blijf ik redelijk droog. De vrouw die naast me in de kerkbank schuift, was minder goed voorbereid. Ze komt ook van verder, hoor ik later. We zeggen tegen elkaar hoe nat het buiten is en een paar minuten later roefelt ze met haar handen door haar natgeregende haren, kijkt opzij en vraagt me grijnzend: “zit m’n haar goed?” Ik moet lachen. “Ongeveer net zo goed als het mijne,” zeg ik. En dan begint het programma. Een blinde man wordt naar een spreekgestoelte geleid en spreekt ons toe op zalvende toon. “Religie en cultuur staan naast elkaar,” vertelt hij en er volgt een korte inleiding van het muziekprogramma, die op een preek lijkt. 

Het programma is een mix van stijlen. Behalve een aantal religieuze stukken, zingen de vrouwen ook wat lichte, Franse liederen en Ierse traditionals. De accordeonist en violist spelen Vivaldi, maar ook Piazolla en vrolijke Klezmer muziek. In de pauze wordt koffie geschonken en komen de artiesten gezellig bij het publiek staan om complimenten in ontvangst te nemen. Ze zingen goed, de zeven vrouwen. De religieuze stukken vind ik het mooist en dat had ik eigenlijk niet verwacht.
Als het concert is afgelopen, regent het buiten nog steeds. Mijn kerkbank-buurvrouw stapt zuchtend op haar fiets om haar half opgedroogde broek weer nat te laten regenen. Ik trek m’n regenbroek aan en fiets tegen de wind in naar huis. Tevreden dat ik gegaan ben.

dinsdag 1 oktober 2019

Weten automobilisten nog wel wat het betekent als iemand met z’n duim omhoog langs te weg staat?

Maandagmorgen vroeg op weg naar m’n werk. Ik sta in de modus ‘gewone werkdag’, rij met m’n scootertje over een smal doorsteekweggetje en voel iets gebeuren in de motor. Hoewel ik de gashendel niet heb losgelaten minder ik snelheid. Ik probeer gas te geven, maar dat levert alleen maar geluid op terwijl de scooter steeds langzamer rijdt en tenslotte stilstaat. Ai, wat nu?

Ik stap af, duw de scooter een klein stukje door tot waar ik hem op een stoepje kan zetten en denk na. De plek waar ik ben is ongeveer halverwege tussen thuis en werk. Gelukkig ben ik voorbij het stuk waar kilometers lang geen bushalte te bekennen is. Maar wat doe ik met de scooter? Niet veel verderop is een hotel-restaurant met daarnaast een pleintje met fietsenrekken. Aan de voorkant ziet alles er nog dicht uit, maar er staat wel een zijdeur open. Een vrouw loopt er te stofzuigen.

“Hallo?” Ik loop naar binnen. “Ik heb pech met m’n scooter. Zou ik hem hier neer mogen zetten zodat ie een beetje uit het zicht staat?” Ze gaat het voor alle zekerheid even navragen en het is oké. “Veel succes,” zegt ze en ik loop naar de bushalte. Intussen is het zachtjes gaan regenen. Over 10 minuten komt er een bus. Ik drapeer m’n regenbroek over mijn hoofd en wacht. Maar dan realiseer ik me dat ik mijn portemonnee vanmorgen niet in mijn werk-tas gestopt heb. Geen geld, geen buskaart. Ai, wat nu?

Ik kan erop gokken dat de buschauffeur me zonder kaartje mee wil nemen, maar de kans is groot dat dat niet lukt. Ik besluit om te gaan liften. Daarvoor kan ik beter een stuk verderop gaan staan, waar meer ruimte is om te stoppen. Om mijn kansen te vergroten, haal ik de regenbroek van m’n hoofd en ik steek m’n duim op. Een stuk of tien auto’s passeren. Weten automobilisten nog wel wat het betekent als iemand met z’n duim omhoog langs te weg staat? Dan mindert iemand vaart en rijdt naar de kant.
“Dat zie je niet vaak meer,” zegt hij, “iemand die staat te liften.” Ik leg uit dat ik scooterpech heb en ja, hij gaat naar Grave en ik mag mee.
Bij een stoplicht zet hij me af en dan hoef ik nog maar 1 kilometer te lopen in plaats van een stuk of negen. Dat scheelt.

Ondanks de regenbroek, kom ik tamelijk verzopen binnen. Laat, en met een verhaal.
“Liften?” zegt mijn collega A, “Durf je dat? Dat zou nou het laatste zijn waar ik aan zou denken!”
Ik voel me tamelijk onverschrokken. Nooit bang geweest om te liften, al is het nou ook weer geen gewoonte. Een klein beetje vertrouwen in de mensheid maakt het leven wel zo prettig.
Dan ga ik dingen regelen. Vervoer naar huis (lift van een andere collega), vervoer van de scooter, reparatie-afspraak… en dan kan ik eindelijk beginnen aan een gewone maandagochtend werken.

Een nieuwe traditie

Vrijdagmorgen heb ik afgesproken met K. Ze komt op de koffie met. En ‘met’ is geen koek of taart, maar leesvoer. Allebei houden we van tekst...