vrijdag 26 augustus 2016

De garagekabouter

De eerste oefenavond van het nieuwe koorproject is in een grote boerderij in Overasselt. Vijftien kilometer vanaf mijn huis. Het is een hete dag en als ik rond zeven uur vertrek, is het nog steeds warm. Ik ga in m’n zomerhemdje op de scooter. Jasje mee voor de terugweg.
We zingen tot halftien en dan blijft een deel van het koor nog even hangen. Als ik weer op m’n scooter stap is het donker. Wel érg donker, besef ik als ik een laantje zonder lantaarnpalen in rij. Mijn licht doet het niet.
Wat nu?

Ik stop en denk even na. Geen idee wat ik hier en nu kan doen om het te fixen. Maar ik wil wél naar huis. Ik bedenk dat er aan mijn sleutelbos een klein zaklampje zit. Die klip ik los en ik hang het lampje aan de ritssluiting van mijn jasje. Als ik hem aandoe, verschijnt er een lichtvlek op mijn buik. Zo ben ik in elk geval zichtbaar en gelukkig doet mijn achterlicht het wel. Langzaam rij ik het korte laantje door, met één hand het lampje op de weg voor me richtend. Aan het eind draai ik een bredere straat op die wél verlicht is.

Het is rustig op de weg en waar lantaarnpalen staan, kan ik wel vaart maken. Steeds als ik een tegenligger zie, til ik m’n lampje een beetje op zodat ie wat duidelijker zichtbaar is. Op een donker stuk een paar kilometer voor ik thuis ben, ontdek ik dat een knipperlicht nog beter helpt om de weg voor me te zien. Ik geef twee kilometer linksaf aan en dan voor het evenwicht nog een tijdje rechtsaf. Het gaat allemaal prima, maar ik ben opgelucht als ik thuiskom.

De volgende morgen sta ik een tijdje naar de gladde kap van mijn scooter te kijken, waarachter dus een lamp zit die het niet doet. Of misschien zit er alleen maar een draadje los. Hoe je een fietslampje moet vervangen weet ik nog wel, maar dit gaat boven m’n pet. Ik bel een bevriende motorfanaat voor wie dit een fluitje van een cent moet zijn en hij wil er best even naar kijken. “Kom aan het eind van de middag maar even langs”, zegt ie opgewekt. Dat doe ik.

Op het brede tegelpad voor z’n schuurtje, in de brandende zon, schroeft hij de kap van m’n scooter en constateert dat het lampje gewoon doorgebrand is. Ik sta al te bedenken waar ik in de buurt een nieuwe zal kunnen kopen als hij het schuurtje induikt en naar buiten roept dat er volgens hem nog ergens net zoiets moet liggen…
Een minuut later houdt hij triomfantelijk een lampje omhoog. Precies zo een als de kapotte die hij net heeft losgedraaid. Hij had het ooit gekocht voor een brommer die hij intussen al lang niet meer heeft en bewaarde het voor het geval dat het ooit van pas kon komen. Nu dus.

Terwijl hij de boel weer vastschroeft, zegt zijn vrouw, die even is komen kijken: “Dat noemen wij de garagekabouter. Heerlijk is dat. Als iemand hier in huis een lekke band heeft, is die na een tijdje vanzelf weer geplakt. Als ik aan tafel langs m’n neus weg zeg ‘mijn fietstas hangt helemaal scheef’, dan is dat twee dagen later gewoon in orde.”

Een kwartiertje later rij ik met een verlichte scooter naar huis. Niet dat je daar iets van ziet, want er schijnt een vrolijk zonnetje. Maar zo kan ik weer met een gerust hart op pad. Ook als ik in het donker weer naar huis moet. En de garagekabouter en z’n vrouw nodig ik als dank binnenkort uit voor een etentje.

zaterdag 20 augustus 2016

Rust zacht, eend.

Donderdagmiddag. Ik ben lekker op tijd thuis uit m’n werk en ga nog even de tuin in. Twee sneue tomatenplantjes vragen om water. Als ik de buitenkraan opendraai zie ik in de emmer daaronder witte maden friemelen. De emmer stinkt en er blijkt onderin een onooglijk dood muisje te liggen. Ik zoek een plek om een klein gat in de grond te graven en spoel met wat water muis en maden uit de emmer om ze vlug toe te dekken met aarde. Daarna was ik grondig mijn handen, al heb ik geen beest aangeraakt.

Een uurtje later denk ik niet meer aan de muis. In de vroege avond trek ik nog wat onkruid als H. langs me loopt. Hij gaat het trappetje af naar het waterterras om naar het water te kijken, dat er deze week smerig uitziet (blauwalg). Even later roept hij dat er een dode eend ligt.
Ik ga kijken en inderdaad drijft er vlak naast m’n boot een eend. De hals languit op het water, de kop een beetje naar beneden; duidelijk dood. Wat moeten we daarmee?

Begraven? Ik laat mijn blik over de tuin dwalen en vraag me af waar dat dan moet. Onze tuin is, zeker in augustus, nogal dicht begroeid. Voor een muisje vind je altijd wel een plekje, maar om een eend te begraven heb je toch een behoorlijk gat nodig. En het is een dier uit de natuur. Is er geen instantie die dat soort dingen regelt? Of in elk geval informatie kan geven over wat je het beste met zo’n dode eend kunt doen? De gemeente misschien, of het Waterschap… of een vereniging van natuurvorsers of zo…

Ik ga naar binnen, klap mijn laptop open en typ in de zoekbalk: ‘dode eend gevonden’. Je kunt zoiets inderdaad bij de gemeente melden, maar dat kan pas morgenochtend na negen uur en dan ben ik op pad voor een interview. Ook het waterschap kan alleen op kantooruren gebeld worden. Ik zoek verder en vind bij de vogelbescherming een antwoord op de vraag “Ik heb een wilde, dode vogel gevonden. Wat nu?”

Volgens de vogelbescherming moet ik de vondst doorgeven aan Sovon Vogelonderzoek Nederland (zij verzamelen gegevens over doodsoorzaken van wilde vogels)
Ook het DWHC (Dutch Wildlife Health Centre) wil het weten als er vogels of andere dieren in de natuur doodgaan. Het kan zijn dat zij na overleg het kadaver willen hebben om te onderzoeken. In de tussentijd zou ik de vogel moeten bewaren in een plastic zak op een koele plaats. Natuurlijk zijn beide instanties nu niet telefonisch bereikbaar.

Tenslotte raadt de vogelbescherming me aan om de gevonden dode vogel te begraven of bij het afval te doen. Dat laatste vind ik een bijzonder slecht idee. Weten ze bij de vogelbescherming hoe erg een piepklein muisje in staat van ontbinding stinkt en hoeveel maden daarop af komen? De meeste vogels zijn een stuk groter en een eend in de vuilnisbak lijkt me een nachtmerrie. Het is juist omdat ik bang ben dat het dier straks een stinkend madenfeestje wordt, dat ik het zo snel mogelijk degelijk opgeruimd wil hebben.

Ik googel nog even door en kom erachter dat voor de meeste wilde diersoorten in Nederland geldt, dat je een machtiging moet hebben om zo’n beest – ook al is het dood – te vervoeren.
Verder blijkt er een heus vogelsterfteschema te bestaan en vind ik een uitgebreide handleiding voor het inpakken van kadavers. Lectuur om van te smullen, maar intussen is het kwart voor negen en ik besluit dat ik de eend voordat het donker wordt tóch maar ga begraven.

Voorzichtig trek ik het dier met een hark dicht genoeg naar de kant om het (met rubberhandschoenen aan) uit het water te tillen. De eend is stijf en helemaal gaaf. Ze kan nog niet lang dood zijn. Ik kijk er een tijdje naar en leg haar dan op een stuk plastic. 
Omdat de aarde kurkdroog is, kieper ik eerst een paar emmers water over de uitgekozen plek en vervolgens spit ik zonder pardon een paar grote pollen vrouwenmantel uit. Die zet ik opzij om later terug te plaatsen. Het kost me drie kwartier om een kuil te graven die me diep genoeg lijkt. Intussen begint het te schemeren.

Ik voel me alsof ik stiekem een lijk aan het wegwerken ben en bedenk dat dat een vreselijke klus moet zijn. Om de eend goed in de kuil te krijgen, druk ik de kop voorzichtig met de schop een stukje opzij. Dan schuif ik snel de aarde terug in de kuil en plemp de vrouwenmantels er slordig bovenop.
Met een zucht berg ik de schop, het stuk plastic en de handschoenen op. Rust zacht, eend. Ik hoop dat je familieleden een andere plek kiezen om te sterven.


zaterdag 13 augustus 2016

Blauwalg

Deze week staat in de Gelderlander het nieuws dat er in onze wijk blauwalg is gevonden. Op de begeleidende foto herkennen we de steiger en de kleine kano’s van onze overburen. Het water ziet er onsmakelijk uit: een ondoorzichtig donker blauwgroen.

Nieuws over je eigen buurt is natuurlijk interessant. Als H. het bericht op zijn iPad tegenkomt, laat hij me de foto zien en leest het artikel hardop voor. Hoewel het geen leuk nieuws is, zijn er verschillende zinnen in het stuk waar we ons vrolijk over maken.

“Het Waterschap Rivierenland verwacht dat de blauwalg verdwijnt als het minder warm weer wordt,” meldt het artikel in alle ernst. Wij knikken elkaar toe. Ja, na al deze bloedhete weken moet het nu toch eindelijk maar eens wat minder warm worden…

“Op de plekken met blauwalg, zal het waterschap proberen om de kwaliteit te verbeteren door extra water toe te voeren.” Ook dit kunnen we moeilijk serieus nemen. Een paar meter naast de plaats van de krantenfoto zat bij de oplevering van onze wijk een duiker, maar deze is om onduidelijke redenen dichtgemaakt. Van doorstroming is daardoor geen sprake en we stellen ons voor dat de extra toevoer van water dus met brandslangen of emmertjes moet gebeuren. We hebben er tot op heden nog niets van gemerkt.

De zin waar we het hardst om moeten lachen is deze: “Vissen en honden laten zwemmen op de plekken waar de bacterie is geconstateerd, wordt afgeraden.” Gelukkig zit in onze vijver geen blauwalg en waren we toch al niet van plan om de goudvissen ergens anders uit te laten.

Later op de dag loop ik langs het stukje water van de foto en stel vast dat het er steeds smeriger uit gaat zien. Dat is bij onze achtertuin toch minder beroerd, dacht ik. Een paar dagen geleden, toen ik de boot leeg hoosde, was het tenminste nog helder. Maar als ik voor alle zekerheid even ga kijken, zie ik dat ook hier het water er vettig en troebel uitziet. Geen water om je vis of je hond in te laten zwemmen. Wat een geluk dat er deze week in het Oosten van Nederland nachtvorst aan de grond was. Zou dat koud genoeg zijn om de blauwalg weg te krijgen?

zaterdag 6 augustus 2016

Een paar spatjes, een douche en een dag om over te slaan

Natuurlijk hadden we naar het weerbericht gekeken voordat we maandag op de fiets stapten om in twee etappes naar Rotterdam te fietsen. We hebben onze regenpakken dus meegenomen, maar voorlopig is het bewolkt, droog en een lekker fietstemperatuurtje.
Na dertig kilometer komen we precies op tijd in het centrum van Tiel. Niet op een gepland tijdstip, maar op het moment dat alle stoelen en banken op de terrasjes gezet worden want op maandagochtend is alles gesloten.

De brede straat verandert voor onze ogen in een gezellig plein vol zitjes, luifels en parasols. Maar als we onze fietsen tegen een lantaarnpaal parkeren, komt een cafémedewerker nors vertellen dat daar stoelen moeten staan en dat we de fietsen verderop moeten zetten. Zo haal je geen klanten binnen; we zetten niet alleen de fietsen verderop, maar gaan zelf ook een paar deuren verder.

Een half uur later fietsen we Tiel weer uit en voelen we een paar spatjes regen. Na een kilometertje twijfelen, stoppen we toch maar even om een regenjas aan te doen en dat was een goed besluit. De spatjes krijgen steeds meer gezelschap en de strook lichte lucht die we hoopvol in de gaten hielden, lost op in een eindeloos donkergrijs. Deze hoosbui hadden we niet verwacht. Gelukkig is het niet koud en we fietsen gewoon stevig door tot het na een uur weer wat lichter wordt. Het spettert nog even door en dan verschijnt voor het eerst vandaag de zon.
Op een vierkant pleintje met een standbeeld van een strenge Petrus staan twee banken. Achter de rug van Petrus spreiden we onze natte jassen uit op de tegels en draperen onszelf zó op een van de banken dat we zoveel mogelijk zon vangen. Echt droog zijn we natuurlijk nog niet als we weer verder fietsen, maar we druipen ook niet meer. Nu gaan we genieten van het mooiste stuk van de route. De slingerende dijkjes langs de Linge, waar rijen appelbomen en notenbomen elkaar afwisselen en steeds andere doorkijkjes naar de rivier ons blijven verrassen.

Halverwege de middag zijn we in Asperen, waar we een hotel geboekt hebben. De volgende morgen gaan we door naar Rotterdam. Een donkergrijze dinsdag waarop het van ’s morgens tot ’s avonds gestadig regent en een stevige zuidwestenwind ons tegenwaait. Zo vrolijk als ik de bui van maandag trotseerde, zo chagrijnig word ik van een dag vol regen, tegenwind en onduidelijkheden in de route. Het schiet maar niet op. Een dag om over te slaan.

Wat kan een mens genieten van droge kleren en de mogelijkheid om op je hotelkamer met een kleine waterkoker zelf een kop oploskoffie te maken. En dan een uurtje helemaal niks, voordat je een paar dagen allerlei leuke dingen in en om Rotterdam gaat bekijken en doen.

Een nieuwe traditie

Vrijdagmorgen heb ik afgesproken met K. Ze komt op de koffie met. En ‘met’ is geen koek of taart, maar leesvoer. Allebei houden we van tekst...