woensdag 29 december 2010

Phytomer de luxe

Samen met mijn dochter E. heb ik een afspraak in de sauna. Ontspanning, intensieve reiniging en diepere verzorging van gezicht en decolleté is wat ons te wachten staat. Maar eerst moeten we de auto nog kwijt zien te raken. Dat valt niet mee, want de week tussen kerst en oud en nieuw is de meest gewilde saunaweek van het hele jaar. We parkeren een kilometer verderop en haasten ons door de sneeuw terug. Nog bijna op tijd melden we ons bij de balie en worden daar meteen opgehaald voor onze luxe-behandeling.
Even later liggen we op en onder zachte, witte handdoeken en krijgen eerst een rugmassage en een zeekleipakking. Het is een ingepakte plak, die de rest van de behandeling onder je rug blijft liggen en daar af en toe zachtjes bubbelt.
Mijn gezicht wordt met een lotion schoongemaakt, er wordt iets verzachtends opgesmeerd en met een zacht warm doekje weer afgedept, iets weldadigs ingemasseerd en nog weer iets anders aangebracht. Tussendoor worden oneffenheden uitgedrukt en m’n wenkbrauwen binnen de perken gehouden.
Het meisje dat dat alles met zachte handen doet, lispelt af en toe een mededeling over wat er komt of een vraag over wat ik zelf gebruik voor mijn gezichtsverzorging. Dat is gauw beantwoord. Niets eigenlijk.
Niet goed. Als het zo koud is, droogt je huid uit, en moet je er toch eigenlijk wel iets vochtinbrengends op smeren. Bij die mededeling blijft het; er worden geen merken gepropageerd. Sympathiek.
Mijn dochter is langer van stof. Zij is enthousiast afnemer van allerlei dag-, nacht-, en andere crèmes. Altijd op zoek naar het wondermiddel dat haar gezicht net zo zacht en glad zal maken als het nu lijkt dankzij foundation en zorgvuldige make-up.
Na een ruim uur gaan de haarnetjes af en worden de kleipakkingen verwijderd. Nog één keer de warme, natte doekjes voor het laatste restje klei en dan mogen we van de stoel af. Aankleden, betalen en de koude buitenlucht in.
‘Dank je wel mam’, zegt E. terwijl we make-uploos en met plakkerige haren naar de auto lopen. We kijken elkaar aan en schieten in de lach.
Dan rijden we naar huis, waar we ons nog lang heerlijk schoon en ontspannen voelen.

woensdag 22 december 2010

How it’s made

Helemaal ingepakt en met m’n bontmuts op glij ik naar de brievenbus om een stapeltje kerstkaarten te posten. Behoorlijk laat; ik hoop dat TNT ze een beetje vlot bezorgt en dat ze niet zoek raken tussen alle post die zich tijdens de stakingen heeft opgehoopt.
Even heb ik overwogen om dit jaar e-cards te sturen in plaats van echte post, maar daarvoor hou ik zelf toch te veel van het geklepper van de brievenbus en het openmaken van de enveloppen. Bovendien heb ik een heel stel oude tantes die helemaal geen email hebben.
Kaarten dus. Best leuke vind ik zelf.
Als ik terug kom van de brievenbus ligt de tafel nog vol: adressenboekje, pen, enveloppen, overgebleven kaarten en lege doosjes. Omdat deze maand vanwege de sneeuw het oud papier niet is opgehaald, puilt de krantenbak nogal uit. Ik vouw de doosjes open zodat ze minder plaats innemen en zie dat ze heel vernuftig in elkaar zitten. Uitgevouwen is het een bouwplaatje geworden.
Ik kan het niet laten even te proberen hoe het doosje weer ín elkaar moet. Het gaat makkelijk.
Daar moet iemand aandachtig mee bezig geweest zijn: precies bedenken hoe zo’n doosje uit één stuk karton gesneden moet worden, op de goede plaatsen gevouwen, en zo zonder lijm of nietjes een stevig kaartendoosje vormt. Wie bedenkt zoiets? En doe je dan de hele dag niets anders dan doosjes ontwerpen? Deze zijn goed gelukt.
Na een korte aarzeling gooi ik ze toch bij het oud papier.
Het ging tenslotte om de kaarten. En die zijn nu onderweg.

zondag 19 december 2010

Partir c’est mourir un peu

Om half twaalf stopt er een grote stationcar voor ons huis. ‘Ze zijn er al!’ Terwijl ik de stofzuiger nog snel met een paar laatste halen door de keuken trek en H. een slordige stapel post van de tafel verwijdert, doet mijn gastzoon M. de deur open.
Zijn ouders hebben we al eens ontmoet. Zusje en oma niet. Maar het maakt niet uit. We kennen elkaar toch. In de vier maanden dat M. bij ons woonde, heeft hij heel wat verteld over zijn familie. En via telefoon en computer zijn zij ook goed geïnformeerd. Dat blijkt uit de cadeautjes die ze voor ons hebben meegenomen.
H. krijgt zijn favoriete Belgische biertjes. In mijn pakjes zitten de wijnglazen die ik niet voor Sinterklaas kreeg. Voor J. is gezocht naar mangastrips, maar die konden ze helaas niet vinden. Dan maar veel Belgische chocola. Altijd goed. Als ik als gastmoeder nog een extra cadeau uitpak, schiet ik vol. Het is een mooie doos met schrijfpennetjes en kleine potjes inkt. Precies dat waarvoor ik stil zou staan als ik het in een etalage zag. Hoe kunnen vreemdelingen uit Brussel je zo goed kennen.
In het half opgeruimde huis praten we Frans en Nederlands door elkaar. We hebben elkaar van alles te vertellen en te laten zien. We lopen door ons besneeuwde dorp, koken en eten met z’n allen en de dag is zo om. We maken foto’s met M. tussen zijn beide gezinnen en we spreken af dat we elkaar weer gaan zien. In Brussel.
Dan wordt het stil. Tijd voor het afscheid. Iemand voor wie ik vier maanden moeder heb gespeeld, kan ik niet met droge ogen laten gaan. Het is wederzijds en ook zijn echte moeder zie ik iets wegslikken. Veel omhelzingen later staan we in de sneeuw te zwaaien.
De auto verdwijnt de hoek om en we gaan naar binnen
in een stil huis.

vrijdag 10 december 2010

Saai.

Als het buiten koud en glad is en de dagen zijn kort; als je drie blogs in een week kunt schrijven over ongewenste avonturen met het openbaar vervoer; als je blij bent dat je lekker warm en droog thuis zit… wil het leven wel eens erg saai lijken. Vanmiddag hebben H. en ik boodschappen gedaan en voor vanavond is het wilde plan om samen voor de tv te kruipen en een dvd te kijken.
We zijn bezig met koken als onze gastzoon M. met een blij gezicht binnen komt. Na zijn verblijf bij ons zal hij vijf maanden naar Nieuw Zeeland gaan, en zojuist heeft hij gehoord dat er een gastgezin voor hem gevonden is. Opgewonden fantaseert hij over hoe het zal zijn. Hardop vraagt hij zich af of hij zich daar net zo thuis zal voelen als bij ons. Hij zal bij een alleenstaande moeder met een jonger zoontje wonen. Dat zal wel wat stiller zijn dan hier, denkt hij.
“Ach, je weet maar nooit”, zeg ik, “misschien is het wel een heel druk iemand met allerlei leuke gewoontes. En stiller dan hier? Wij zijn toch heel rustige mensen.”
“Ja”, vult H. aan “We zijn eigenlijk wel erg saai.”
“Saai?” M. begint te lachen. “Jullie saai? – Laten we naar buiten gaan en daar een vuur maken en dan op de djembé trommelen!”
Dat hebben we van de zomer inderdaad een avond gedaan. Maar dat was in september.
“En al dat jongleren dat we hier doen…”
Ik grinnik. Twee weken geleden probeerden we of we met drie ballen over-en-weer konden jongleren. Dat begon net een beetje te lukken toen M. een bal miste, die toen precies midden in een schaaltje saus op de keukentafel terechtkwam. De saus spatte de hele keuken door en het volgende kwartier waren we bezig met schoonmaken.
Een beetje weemoedig zegt M. “Ik kan me niet voorstellen dat het nieuwe gastgezin net zo vriendelijk zal zijn…”
“Nee,” zeg ik ernstig, “dat kan ik me ook niet voorstellen. Wij zijn natuurlijk het leukst.”
Samen lachen we er om.
Ik hoop voor hem dat hij een fantastisch gastgezin krijgt in Nieuw Zeeland. Maar stiekem hoop ik natuurlijk ook, dat ie ons toch wel een beetje zal missen.

vrijdag 3 december 2010

9292ov deel 3

Donderdag.
Ik sta vroeg op om de bus van even over half 8 te nemen. Als ik de deur uit loop begint het een beetje te sneeuwen. Ik kies de bushalte die iets verder weg is, maar een bushokje heeft. Als ik er aankom staan er zes mensen. Drie ervan in het hokje. Ik schuif me voorzichtig tussen hen en dan is de abri vol. Vier mensen is niet veel, maar het ontwerp is elegant.
Een tijd lang zwijgt iedereen. Na een kwartier is de bus er nog steeds niet. Het is koud. Mensen beginnen te stampen en er worden telefoontjes tevoorschijn gehaald. Iemand wordt met een auto opgehaald. Naast me staat een lange jongen te bellen. “Krijg je een lift?” vraag ik en hij vertelt dat hij mee kan rijden naar Heijendaal. Wil ik misschien meerijden? Daar schiet ik niet veel mee op, maar het aanbod is aardig.
Het duurt nog twintig minuten voor lijn 11 komt en ik ben blij dat ik m’n sneeuwbestendige wandelschoenen heb aangetrokken.
Om kwart voor negen ben ik bij de Brabantse Poort, waar officieel 1 minuut geleden de 99 vertrokken is naar Grave. Zou ik geluk hebben en een vertraagde 99 halen?
Niet dus. Ik sta voor het “consumptie verplicht” cafetaria te wachten en probeer uit te vinden of de aankondigingen op de borden iets te maken hebben met de werkelijkheid. De aankondiging dat er over 6 minuten een bus 99 naar Uden zal komen bekijk ik met gepast wantrouwen. Terecht: de minuten verstrijken zonder dat er een bus komt. Ik constateer dat de borden alleen een theoretische dienstregeling aangeven.
Inmiddels begin ik het toch echt wel koud te krijgen. Ik huppel van m’n ene voet op de andere en zie dan een bus verschijnen met een klein bordje 99 op de voorruit. Achter een groep wachtenden haast ik me naar de deur. “U gaat toch naar Uden?” hoor ik de voorste persoon aan de chauffeur vragen. “Nee hoor, ik ga naar Nijmegen”, zegt die en zuchtend trekt iedereen zich weer terug.
Als ik me begin af te vragen of ik misschien beter de volgende bus terug naar huis kan nemen, verschijnt er dan toch eindelijk een 99 naar Uden. Ik ben zo diep in m’n sjaal gedoken dat ik pas kilometers verderop zie, dat er voorin twee collega’s zitten waar ik net langs gelopen ben. Als we uitstappen hoor ik van hen dat deze bus 20 minuten vertraging had. Zachtjes dwarrelt er hier en daar een sneeuwvlok naar beneden. Het is tegen half tien als ik bibberend achter mijn bureau kruip. Koud tot op m’n botten. Hardop overweeg ik om toch maar die tweede auto aan te schaffen waar ik principieel zo tegen ben. Gelukkig kan ik terug met iemand meerijden. Vrijdag heb ik vrij. Drie dagen om moed te verzamelen voor maandag. En als het zo koud blijft, zit er niet veel anders op dan weer vol vertrouwen naar de bushalte te wandelen en te wachten tot er een bus komt….
Ach, wie dan leeft, dan zorgt.

maandag 29 november 2010

9292 ov deel 2

De winter is uitgebroken. Ik mag me vanaf vandaag verheugen op het comfort en de dienstverlening van het openbaar vervoer om naar en van mijn werk te komen.
De heenreis verloopt soepel. Helemaal volgens het boekje mis ik mijn aansluiting op 2 minuten en wacht 25 minuten op de volgende bus. Het is koud.
Het ongezellige, maar warme wachtlokaal van twee jaar geleden is inmiddels een gezellig cafetaria geworden met op de deur de tekst “consumptie verplicht”.
Maar de bus rijdt op tijd en de rit is net lang genoeg om weer op te warmen.

Terug kan ik met een collega meerijden, die me op een strategisch tijdstip afzet op overstaphalte Dukenburg.
Ik zie op één van de zes haltes aangegeven staan dat lijn 11 over twee minuten komt! Als ik nog een keer kijk, is de mededeling verdwenen. Zonder dat er een bus is geweest.
Ik zoek een plek in de luwte met zicht op alle haltes. Er rijden bussen af en aan die soms wel en soms niet corresponderen met wat op de halteborden staat.
Achter elkaar arriveren er twee exemplaren met “999 geen dienst” voorop. Als de eerste optrekt, loopt er een meisje heen dat iets aan de chauffeur vraagt. De bus rijdt door en zij zegt tegen haar vriendin: “Het is de elf.” “Wat?”roep ik, “is het de elf??” “Naar Nijmegen” vult ze aan. Da’s dus niet de goede.
De andere 999 blijkt lijn 6 te zijn.
Een derde meisje zegt tegen de vriendinnen dat ze naar Beuningen moet. “Wij ook”, zeggen ze, “maar het gebeurt zó vaak dat de elf gewoon niet komt!”
Ik begin m’n tenen te voelen…
Dan floept er een 11 tevoorschijn op een van de borden. Lijn 11 naar Beuningen. Over 12 minuten zou hij moeten komen. Dat is te overzien. Nou maar hopen dat de mededeling klopt.
Dat doet ie niet helemaal. De bus is er al na twee minuten. Nog een kwartier later ben ik thuis. Totale reistijd: 5 kwartier.
En dat voor een afstand van hemelsbreed 15 kilometer. Even rekenen: 12 kilometer per uur. Niet gek toch? Lopend haal ik dat niet.

zondag 28 november 2010

Kano

Nog niet zo lang geleden, op een zonnige nazomerdag, hebben we mijn kano geschuurd en gelakt. De bankjes zijn er af geschroefd en staan in de kamer, uitbundig glanzend met drie stevige lagen bootlak. De rand van de boot zelf heeft pas twee laagjes, maar ik heb hem beloofd dat er in het voorjaar nog een laag bij komt.
Al een paar weken zijn we van plan om de boot voor de winter op de kant te leggen. Een klus waar ik erg tegenop zie, want de kano is zwaar en onhandelbaar en past maar net op ons terrasje, zodat het een griezelig wankel karweitje is langs de waterkant.
Vanmorgen zag ik dat het behoorlijk had gevroren. Nu moet het echt gebeuren! Gastzoon M. wil H. wel helpen tillen, maar dan moet ik eerst zorgen dat de laag water uit de boot is. Ik besluit te wachten tot halverwege de middag in de hoop dat het ijslaagje nog wat smelt.
Het is al bijna donker als ik me mijn voornemen herinner. Ik schiet in de warmste jas die ik kan vinden, doe beenwarmers aan en rubberen tuinhandschoenen. Gewapend met een hamer en een kan heet water ga ik naar het schemerige waterterras. De laag ijs in de boot blijkt dikker dan ik dacht, maar met de hamer krijg ik hem wel klein. Ik maak een flink wak. De stukken ijs van wel twee centimeter dik leg ik verderop. Dan schep ik met een emmer zo goed en zo kwaad als het gaat het water uit de kano. Het gaat lastig, want omdat de bankjes er uit zijn, moet ik vanaf de kant naar beneden scheppen. Ik zit op m’n knieën en hoos. Zo kan de laag ijs in elk geval niet dikker worden vannacht.
Intussen is het flink donker geworden.
Toch roept H. een half uur later dat we de boot op de kant gaan trekken. Nu hebben we een zaklamp nodig, maar de twee mannen hebben het klusje snel geklaard. Als de kano op de kant ligt gooien we de rest van de brokken ijs er uit. Volgend weekend zullen we hem omdraaien en afdekken, maar nu kan ie in elk geval niet in de sloot vastvriezen.
Tevreden lopen we terug naar ons lichte, warme huis. Zonder om te kijken laten we het vaarseizoen achter ons. Het wordt winter.

maandag 22 november 2010

9292ov

Het is pas 22 november, maar volgens de weersvoorspellingen is de winter al in aantocht. Voor het eind van deze week worden temperaturen van onder nul voorspeld en sneeuw!
Met een scooter als vervoermiddel voor het woon- werkverkeer is dat slecht nieuws.
Sneeuw betekent glad, want strooien doen ze voornamelijk voor auto’s. En onder nul betekent koude handen. Ik kan me inpakken als een michelin-mannetje, maar als de kou door m’n motorhandschoenen komt, kan ik figuurlijk inpakken. Tegen koude handen is geen kruid gewassen.
Kon ik vorige winter vaak meerijden met H., nu heeft hij een andere baan en is dat geen optie meer. Zuchtend besluit ik om alvast te kijken naar de busdienstregeling. Die valt niet mee.
9292ov.nl biedt een ruime keus aan mogelijkheden om van Beuningen naar Grave te komen. Ik kan kiezen uit de volgende, kleurrijke reis-ideeën:
1. De snelle rit: Vertrek om twee minuten voor half negen, aankomst om twee minuten over negen. Praktisch probleempje met deze reis is, dat de aankomsttijd van bus A gelijk is aan de vertrektijd van bus B. Theoretisch een prachtige aansluiting, praktisch negen van de tien keer mis.
2. De bewerkelijke rit: Vertrek om een minuut voor acht, aankomst om een minuut over negen. Met twee overstappen, inclusief één droom-aansluiting zoals hiervoor genoemd en 16 minuten looptijd.
3. De extra lange rit: Vertrek om drie minuten over half acht, aankomst om een minuut over negen. Met een nette negen minuten overstaptijd en een sportieve vijfentwintig minuten looptijd.
4. De reële rit: Vertrek om half acht, aankomst om vijf voor half negen.

Goed, een klein uur reistijd is vrij normaal voor de moderne, werkende mens, maar als het met de scooter binnen een half uur kan, is het toch even doorbijten.
Ik zal een bloknootje in m’n tas stoppen, dan kan ik m’n reistijd nuttig gebruiken en onderweg m’n blogjes schrijven.

zondag 14 november 2010

Op bezoek

Op zaterdag gaan we met z’n vieren naar Alkmaar. We zetten gastzoon M. op het station af, waar hij met een vriendin heeft afgesproken. Zoon J. gaat mee naar opa, die hier in een verzorgingshuis woont.
M’n schoonvader is niet zo helder. We gaan met hem naar een rustige zithoek, maar hij zwalkt achter zijn rollator. “Pas op hier”, waarschuwt een verzorgster, “hij ramt tegenwoordig deze deur.” We sturen hem een beetje bij.
H. bladert in een fotoboek en wijst zijn vader foto’s aan. Soms is er herkenning, dan zakt z’n hoofd weer even voorover en valt hij in slaap. Komt het van de antibioticakuur die hij gehad heeft? Of vaagt hij gewoon langzaam weg? Hij articuleert moeizaam en als H. hem iets vraagt, moet hij zo lang over het antwoord denken dat hij intussen weer wegzakt.
J. heeft een eigen boek meegenomen en zit daarmee aan een hoekje van de tafel. Hij zegt niet veel, maar we vinden het toch fijn dat hij er bij is. Hoe vaak zal hij z’n opa nog zien?
Er wordt een kom pap gebracht. Mijn schoonvader slikt de laatste weken moeilijk, en pap lukt beter dan brood. “Zal ik je helpen pa?” H. voert zijn vader aandachtig, tot die zegt: “Eet jij de rest maar op hoor”.
Na alle hazenslaapjes is het tijd voor een echte middagdut. We lopen terug naar de huiskamer en deze keer gaat de rollator nergens tegen aan. Helder kijkt pa ons aan als we afscheid nemen. “De groeten aan je vader”, zegt hij tegen me en dan pas weet ik dat hij goed in de gaten heeft wie er bij hem op bezoek was. Alleen gaan we deze keer niet door naar mijn vader, maar naar vrienden in IJmuiden.
M. gaat mee, we pikken hem weer op bij het station.
Het zijn goede vrienden die we veel te weinig zien. Aan de keukentafel praten we vrolijk bij terwijl de jongens met een zoon des huizes in een computerkamer verdwijnen. Intussen wordt er een stevige linzensoep gebrouwen waarmee we het bezoek afronden.
Na een hartelijk afscheid gaan we terug naar huis. We zijn tevreden over beide dagdelen. Zo verschillend, maar samen waren ze de twee uur rijden meer dan waard.

zondag 7 november 2010

Trein

De trein naar Amsterdam heeft 20 minuten vertraging. Ik mis mijn aansluitende bus en ook de volgende, wat de vertraging op een half uur brengt. Jammer. M’n vader vindt het tóch altijd al zo kort voor ik weer terug ga.
Hij loopt met me mee naar de bushalte, voetje voor voetje, en zwaait me na. Twee bussen naar het Centraal Station en daar wacht ik op de intercity naar Nijmegen.
Terwijl ik m’n tas op de grond zet, hoor ik op het spoor achter me een hoop gepiep en geraas. Als ik omkijk, zie ik een trein langzij komen. Ik draai me om om beter te kunnen kijken, want dit is geen gewone trein, maar een glanzend zwarte. Achter de ramen zie ik schemerlampjes en opengetrokken gordijnen. Van buiten zijn de wagons versierd met goudkleurige randjes. Langzaam piept en knarst de trein voorbij. Steeds langzamer, zodat ik nu de goudkleurige sierletters kan lezen: Oriënt Express.
Met een vage verwondering denk ik: bestaat dat nog? Ik dacht dat dat een historisch museumstuk was. Tussen de wachtenden op het perron door maak ik een paar foto’s.
Op goed geluk; het is al vrij donker en de trein rijdt nog steeds. Dan zie ik dat de intercity naar Nijmegen er al staat en stap vlug in.
Ook op de terugweg hebben we 20 minuten vertraging. Ik baal als ik in het donker aankom in een regenachtig Nijmegen. Thuis is het warm en droog en de televisie staat aan. Het journaal. Ineens hoor ik: “De wereldberoemde Oriënt Express vertrekt vandaag bij hoge uitzondering uit Amsterdam.” Dezelfde trein die vroeger van Parijs naar Istanbul reed, gaat nu met een exclusief gezelschap eenmalig van Amsterdam naar Venetië.
Ik stel me voor hoe lang het luxe, zwarte voertuig erover deed naar Istanbul en besluit dat twintig minuten vertraging toch eigenlijk niet zoveel voorstelt. “Ik heb em gezien!” roep ik triomfantelijk naar mijn huisgenoten en dan eet ik tevreden de soep die ze voor me warm gehouden hebben.

zondag 31 oktober 2010

Stedentrip naar Nijmegen

Hoe zou je als toerist Nijmegen bekijken?
Met die vraag in ons achterhoofd stappen we op de fiets. Het is een grijze, maar droge dag en we hebben nog niet ontbeten. Dat doen we straks bij De Blonde Pater op de Houtstraat.
Honderden keren zijn we er langs gelopen en nu gaan we er voor het eerst naar binnen. Na zeven kilometer fietsen ontbijten we uitgebreid, lekker en gezellig. Onbegrijpelijk dat we dit nooit eerder hebben gedaan!
Als we betaald hebben wil H. onze leidraad pakken: ‘Rondje Romeinen, een fietstocht door de oude en jonge historie van het Rijk van Nijmegen.’ Helaas, het ligt nog thuis op tafel.
We gaan er niet voor terug en fietsen richting Ubbergen. Op zoek naar het enige Romeinse amfitheater in Nederland. We weten dat het er moet zijn en waar ongeveer, maar hebben het nog nooit bekeken. Bij het oude museum Kam vinden we op een kaartje aangegeven waar we moeten zijn, maar er is bar weinig van terug te vinden. In Xanten is een amfitheater nagebouwd en we nemen ons voor daar dan maar een keer heen te gaan.
Terwijl we verder fietsen proberen we de stad te bekijken alsof we er nog nooit geweest zijn, maar dat lukt niet erg. Wel zien we gevelstenen die ons nooit eerder opvielen en gaan we straatjes in die we allebei niet kennen, maar natuurlijk komen we ook steeds weer bekende plaatsen tegen. Als we langs het voormalig kazerneterrein de Limos komen, blijkt H. dat niet te kennen. Ik vertel hem dat er tussen de huizenblokken een soort houten vlonderterrassen zijn die een binnenplaats vormen en we gaan er kijken. Later staan we plotseling voor het Albertinumklooster. Prachtig gebouw waar we eigenlijk nooit geweest zijn. We zigzaggen tussen studentenwoningen door en fietsen over het universiteitsterrein en dan begin ik het koud te krijgen. Tijd voor een kop koffie bij Blixem, waar we heel langzaam en zorgvuldig bediend worden door het speciale personeel. Afrekenen doe je in de winkel, waar allerlei grappige hebbedingetjes liggen. We neuzen er een tijdje rond.
Voordat we naar huis gaan, willen we nog even langs een Turkse winkel om olijven, een Turks brood en een paar stukjes mierzoete baklava te halen. Toch wel handig om de weg te weten in de stad waar je als toerist rondfietst. We vinden de winkel en alles wat we nodig hebben en met een rugzak vol lekkere dingen fietsen we de stad weer uit.
Nijmegen, leuke stad voor een stedentrip

woensdag 27 oktober 2010

Wonen aan het water

Maandag. Het weer is goed en H. leent het waadpak van de buurman om het overtollige riet weg te gaan trekken en een wilg aan de waterkant te knotten.
Ik laat de oever aan hém over en ga met een snoeischaar de planten langs het pad te lijf. Ik knip alle oude, dorre stengels uit de kogeldistel en daar komt nog een verrassende late bloei te voorschijn. De monnikskap staat verborgen achter een bossige herfstaster blauw te wezen en tussen de donkere, verschrompelende besjes van het hertshooi piepen nog wat enthousiaste nieuwe gele bloemetjes.
Als ik sta te bedenken waar ik moet beginnen om een verwaarloosd stuk border aan te pakken, roept H. mijn hulp in. Op het waterterras ligt een stapel riet met daar bovenop een grote wilgentak. Er komen nog meer takken aan en daar moet plaats voor gemaakt worden. Zonder veel enthousiasme begin ik aan de tak te zeulen. Hij past maar net op ons minigrasveld. Bij de volgende tak krijg ik de slag een beetje te pakken en als de hele boom gesnoeid is, heb ik m’n fleecetrui uitgetrokken en stort ik me op de verwerking van de enorme takken.
Met een snoeischaar de kleine zijtakken er af en met een zaag de grotere. De kale stukken geef ik door aan H. die inmiddels een werkbankje heeft opgezet en de armdikke takken tot handzame blokken brandhout verzaagt.
Als er alleen nog afval op het gras ligt en de houtblokken netjes zijn ondergebracht, gaan we even zitten onder de blauwe lucht. Ik voel m’n rug een beetje.
Er moet nog meer riet weggetrokken worden en er is nog een tweede wilg te knotten, maar voor vandaag is het wel genoeg geweest. We lopen het trappetje af naar het waterterras en kijken over de rietberg naar het water dat vreemd breed lijkt. Eén pol riet is zorgvuldig met rust gelaten. De plek waar ieder jaar een meerkoet nestelt.
Hardop vragen we ons af of het waterschap ons net als vorig jaar zal sommeren om ook deze pol weg te halen. We zullen wel zien. In elk geval vinden we zelf dat we onze oever prima verzorgen. En tevreden lopen we naar binnen om te gaan koken.

vrijdag 22 oktober 2010

Ondersteuning

De herfstvakantie valt een beetje ongelukkig uit voor een gezin met scholieren in verschillende regio’s. Zoon J. heeft deze week vrij en gastzoon M. volgende week pas. Ik zou ook graag een weekje vrij nemen, maar weet niet goed wanneer.
Dat probleem lost zichzelf op door verplichtingen op m’n werk. Deze week vrij nemen zit er gewoon niet in.

Op dinsdagavond blijkt M. niet naar school geweest te zijn. Hij is teleurgesteld en gedemotiveerd omdat hij geen boeken heeft, weinig aansluiting heeft met medeleerlingen en een vip-behandeling krijgt van de leraren. Geen verplichtingen, geen sancties… Zo kun je toch niet als een gewone, Nederlandse scholier functioneren.
Ik schrik ervan en we hebben een lang gesprek. Daarna formuleer ik zorgvuldig een mail naar de school om het probleem extra onder de aandacht te brengen.

Woensdag ben ik thuis. Op het programma van J. staat vandaag een boekverslag dat na de vakantie ingeleverd moet worden. Het boek is uit, maar hij vindt het erg moeilijk om een samenvatting te formuleren. “Probeer maar eens om mij te vertellen waar het boek over gaat”, help ik hem op weg. Dat doet hij. Vervolgens gaat hij boven achter de computer zitten om het op te schrijven. Maar ik ken mijn pappenheimer. Regelmatig ga ik even kijken of hij zich niet door van alles laat afleiden. Af en toe zit ie vast en help ik hem weer op weg.
Tussendoor heb ik een telefoongesprek met de contactpersoon van M. over het boekenprobleem en hoe we dit zo snel mogelijk op kunnen lossen.

’s Avonds na het eten bel ik m’n vader. Hij heeft de hele dag niemand gesproken en is somber. Ik probeer hem een beetje op te peppen en luister naar zijn gebruikelijke verhaal. Als ’s avonds de hulp is geweest voor zijn steunkousen en medicijnen doet hij de televisie uit en realiseert zich dat hij alleen is. Er is niemand anders meer in huis. En iedere dag opnieuw verwart en verbaast hem dat. Hij hoeft niemand te vragen of het licht uit kan en moet gewoon zelf, alleen, gaan slapen.
Ik neem met hem door welk bezoek hij deze week gehad heeft en nog kan verwachten. Vertel hem wanneer ik weer kom en hoop dat hij zich na ons gesprek wat minder eenzaam voelt.

Als ik met een zucht de telefoon neerleg, legt H. z’n hand op mijn rug. “Dat heb je weer goed gedaan.” Zegt ie. “Je bent deze week flink bezig met opvoeden en ondersteunen. Sommige mensen vragen een PGB aan voor dit soort hulp.” En even later krijg ik een lekkere kop koffie van hem.
En dat is dan weer míjn persoonlijke ondersteuning.

woensdag 13 oktober 2010

Oogst

Deze zomer was dramatisch voor m’n appel-oogst. Ons boompje begon in het voorjaar bescheiden maar hoopvol met een stuk of twintig kleine appeltjes. Er zijn er maar twee gaaf rijp geworden. De rest viel voortijdig van de boom of begon te rotten voor het rijpen was begonnen.
Minstens zo teleurstellend verliep het met de tomaten. Zag het er in de vroege zomer nog fantastisch uit met rijke, groene trossen, een paar weken later werden ze niet rood, maar vies bruin. Maar een enkel exemplaar haalde de eindstreep en kon gegeten worden.
Toch waren er ook successen qua oogst. De basilicum deed het geweldig en we hebben heel wat salades gegeten met lekkere, verse blaadjes van dat kruid. Er was genoeg om verschillende potjes pesto te maken. Ook van de andere kruiden uit het stukje kruidentuin heb ik met plezier geknipt, geplukt en gegeten.
De meeste planten zijn inmiddels in bloei geschoten en beginnen duidelijk te lijden onder de frisse nachten. Zo niet de pepers. Afgelopen voorjaar kochten we bij het tuincentrum een plant vol beginnende Spaanse pepers en één met mini-paprika’s. Al snel bleken de paprika’s ook pepers te zijn, dus deze zomer hadden we genoeg pit in de tuin.
Allebei de planten bleven maar bloeien en nieuwe pepers produceren en terwijl om hen heen de boel doorschiet en aftakelt, hangen er nog steeds gele, rode en groene pepers te roepen om pittige gerechten. Daar valt niet tegenop te eten en omdat ik bang ben dat de nachten straks zelfs voor deze harde jongens te koud worden, zoek ik een manier om ze te bewaren.
Uit de talloze manieren die op internet te vinden zijn, kies ik een simpele. Pepers klein snijden, overgieten met azijn en au bain marie verhitten. Drie piepkleine weckpotjes vul ik ermee. Mijn handen blijven twee dagen scherp naar peper smaken.
De potjes staan naast elkaar in de koelkast en ze zien er prachtig uit.
Nu maar op zoek naar recepten om die pittige potjes weer leeg te maken.

woensdag 6 oktober 2010

Geel eendje

Elke werkdag heb ik een kleine, maar onmisbare sleutelbos bij me. Drie sleutels zitten er aan: de contactsleutel van mijn scooter, het sleuteltje van m’n kettingslot en de sleutel van de schuur bij m’n werk, waar ik de scooter mag parkeren als het fietsenhok vol is, of als het zo koud is dat ik startproblemen krijg.
Behalve de drie sleutels hangt er aan de ring een chip in de vorm van een druppel, om mee in en uit te klokken en verder nog een geel, plastic eendje. Dat kreeg ik ooit van mijn zoon J., toen hij nog niet boven me uit stak en nog wel knuffelig was. Het gele eendje maakt mijn sleutelbos herkenbaar en dat is handig. Al een paar keer heb ik em ergens laten vallen of laten slingeren en kwam een collega vragen of dat niet mijn sleutels waren. Ja! Dank je wel!
Ook bij de dames van de receptie is mijn eendje welbekend. Als ik ga lunchwandelen, laat ik na het uitklokken mijn sleutelbos bij hen achter. “Wil je een half uurtje op mijn eendje passen?” vraag ik dan meestal. En dat is altijd goed. Vooral A. en E. hebben een zwak voor het beestje. “Hij is lief geweest hoor”, laat A. me vaak weten als ik van mijn pauze terugkom. En E. heeft zich na een vakantie van mij wel eens hardop afgevraagd wat dat gele eendje de afgelopen weken wel niet allemaal zou hebben meegemaakt. Niet veel, want in de vakantie gebruik ik mijn scooter niet en hoef ik nergens in te klokken.
Maar op werkdagen is ie er altijd bij. Bij het starten van mijn scooter, bij het parkeren, bij het inklokken, voor en na de lunchpauze en als ik weer naar huis ga. Een klein, geel eendje aan een onmisbare sleutelbos. Maar een naam heeft ie niet. Je gaat je toch niet hechten aan een plastic eendje…

woensdag 29 september 2010

Nederlandse taal en cultuur

Aan de koelkast hangt een rooster voor de afwasbeurten. Op maandag was ik af en droogt gastzoon M. Hij wil weten waar hij de kaasschaaf op moet bergen en ik trek de la open: “die hoort daar”. Halverwege een beweging stopt hij en vraagt welk woord ik gebruik. “hoortaar?”
Ik maak de woorden los en hij wil weten wat “hoort” precies betekent. Tja, “horen”, dat betekent in dit geval dat iets een bepaalde vaste plek heeft. Maar het kan ook betekenen dat iets op een bepaalde manier gedaan moet worden. En dan betekent horen natuurlijk ook nog luisteren, maar dat is weer wat anders.
Met M. in huis ligt de Nederlandse taal voortdurend onder een vergrootglas. Ineens zie ik hoe ingewikkeld een woordje als “er” is, of “eigenlijk” of “trouwens”. M. heeft op school jaren Nederlands gehad, maar hier komt hij de finesses tegen. Je zegt niet “wanneer ik vanmorgen op school kwam”, maar “toen”. Er is een subtiel verschil tussen spreken en praten. Het Nederlandse “brutaal” betekent iets heel anders dan het Franse “ brutal” en een Franse dissertatie heeft een andere waarde dan een Nederlandse (de Franse variant noemen wij gewoon werkstuk).
Zo leren we een heleboel van elkaar. Niet alleen over taal. M. verbaast zich over de belangrijke rol die koffie hier heeft. En een kaasschaaf kent hij niet. “Natuurlijk niet” , zegt gastvader H. “Dat is een typisch Hollandse uitvinding: om zuinige plakjes mee te maken”. Maar M. kan de uitvinding wel waarderen. Ook het eten wordt door hem gewaardeerd. Elke dag geniet hij hardop van de avondmaaltijden. Pas na een paar weken vertelt hij dat ie zich daar wel wat zorgen over had gemaakt. In België was hem verteld dat de Hollanders nou niet bepaald bekend stonden om hun goede kookkunst.
Hij voelt zich hier thuis, onze Brusselaar. En nu hij dagelijks naar school gaat, is het net een gewone puberzoon. Vanmorgen vroeg zag ik dat hij op zijn kamer het licht had aangelaten, dat mijn regenjas waar ik naar gezocht had over zijn stoel hing, de laptop van H. op zijn bed stond en de vloer bezaaid lag met kleren en beddengoed. Aan tafel vraag ik hem vriendelijk om een beetje opruiming te houden. Hij belooft onmiddellijk beterschap.
Ik ben benieuwd of het ons voor kerst gaat lukken om gewoon ruzie te krijgen.

woensdag 22 september 2010

Tijdelijke zoon

Sinds een paar weken hebben we een jonge Brusselaar in huis. Op internet vonden we een dringende oproep voor een gastgezin en na kort beraad stelden we ons beschikbaar. Een Franstalige jongere die zich enkele maanden wil onderdompelen in de Nederlandse taal en cultuur. Dat leek ons wel leuk. Binnen een week was alles rond en stond M. met zijn koffer op de stoep. Ik was dat weekend naar Parijs en kocht daar meteen maar een extra souvenir-T-shirt. Onze tijdelijke zoon blijft tot kerst en woont op de kamer van E. Hij vindt dat hij het getroffen heeft en loopt de hele dag te neuriën en te zingen. Af en toe slaakt hij een uitroep van pure levensvreugde. Voorbeeldig biedt hij aan om te helpen koken en blijmoedig schikt hij zich in een afwas-schema. Vastberaden om onze taal vloeiend te leren spreken, grijpt hij elke gelegenheid aan voor een praatje. Omdat we hier allemaal een beetje taalgek zijn, hebben we veel gesprekken over woorden en hun betekenissen. Gezellig, zo’n gastzoon. Een week na de aankomst van M. begonnen de scholen. Het was de bedoeling dat hij in een 5 VWO klas mee zou gaan draaien, maar de bemiddelende organisatie had nog geen plekje voor hem gevonden. Een week later ging hij nog steeds niet naar school en aan het eind van de derde week in huis begonnen we de situatie vervelend te vinden. Niet dat M. lastig of brutaal werd, maar hij had gewoon niets te doen overdag. Voor het gewone Nederlandse scholierenleven dat wij hem zouden bieden, ontbrak het belangrijkste ingrediënt: de school. Net toen we besloten de organisatie aan te spreken op de onwenselijkheid van de situatie, werd er gebeld met goed bericht: er is een school die M. wil opnemen. In Boxmeer! Een uur reizen vanaf hier, met bus en trein. In het weekend regelden we een trein- en busabonnement en maandag ging hij een beetje zenuwachtig voor het eerst naar zijn nieuwe school. Voor een gesprek met de coördinator. Maandagavond kwam ik laat thuis van mijn werk. H. was er al, in druk gesprek met onze Belg. Opgewonden vertelden ze dat M. met zijn nieuwe klas naar Praag zou gaan. Morgen! Als hij toestemming kreeg van ons, van zijn ouders en van de bemiddelende organisatie. Er werd die avond veel gebeld en gemaild en dinsdagmorgen namen we afscheid voor 5 dagen. Vandaag komt er geen gezang en gejoel van boven. Wel komt mijn eigen zoon J. opgewekt aan tafel. De afgelopen drie weken heeft hij niet geklaagd, maar al het geluid dat zijn gastbroer voortdurend produceerde kwam hem wel eens z’n neus uit. Ik hoorde hem een keer verzuchten dat M. als hij naar school ging vast wat minder overtollige energie kwijt zou hoeven. Zaterdagmorgen zullen we wel enthousiaste verhalen uit Praag te horen krijgen. Maar eerst kan J. nog een paar dagen genieten van de stilte.

woensdag 15 september 2010

Vloer

De telefoon gaat. Ik stap over een emmer, zet een knie op de bank en reik naar het toestel dat daarachter op de grond in de lader staat. De afspraak die ik met de bellende vriendin maak, wil ik meteen even opschrijven. Maar het kastje waarin altijd een stapeltje memoblaadjes ligt, staat in de schuur en het tafeltje waar ik meestal blindelings een pen vindt, is boven.
Zo grijp ik sinds anderhalve week voortdurend mis.
Kasten zijn ontruimd en staan op vreemde plaatsen. In de schuur, onder de trap en in de hal. Daar staat trouwens ook de piano uitnodigend voor ieder die de voordeur binnenkomt. De kale kamer wacht op een nieuwe vloer, die een week geleden gelegd had moeten worden.
Alleen was er een probleem in de vorm van een opstapje. Een halve centimeter verschil tussen kamer- en keukenvloer had geëgaliseerd moeten zijn.
Met die boodschap werden we gebeld op de dag dat de vloerenlegger kwam. Zijn baas, die eerder zelf was komen kijken en opmeten, vertelde mijn H. telefonisch op hoge poten dat onze voorbereidingen niet deugden en dat er zo niet gewerkt kon worden. Bij het opmeten had hij niets gezegd over dat egaliseren, en ook de andere eisen die hij nu stelde, waren nieuw voor ons. De verwarming moest afgekoppeld en de plintjes moesten er af.
H. was woedend. Vooral vanwege de toon. “Als die man niet inbindt, bekijkt ie het maar! Dan leggen we het zelf wel!”
Afgesproken was dat er de volgende morgen in onze aanwezigheid iemand zou komen overleggen en H. zat met opgestroopte mouwen te wachten om de strijd aan te gaan. Het was niet de baas die aanbelde, maar de vriendelijke jongen die de vloer moest leggen.
Hij legde uit waarom en hoe het hoogteverschil weggewerkt moest worden, dat de nieuwe holle plinten, anders dan de oude, niet over de aanwezige plintjes pasten en dat het afkoppelen van de verwarming echt niet nodig was. Diplomatiek beaamde hij dat zijn baas een en ander over het hoofd had gezien en toen hij weer vertrok was de woede van H. verdwenen.
Inmiddels is er geëgaliseerd. De plinten liggen buiten op het terras en op de betonnen vloer staan sinds vanmiddag stoepkrijttekeningen van de buurkinderen.
Langzamerhand wennen we er aan om voor een rolletje plakband of een telefoonsnoertje tien minuten zoektijd kwijt te zijn. Over een week staat er een nieuwe afspraak met onze aardige vloerenlegger. We hopen dat hij deze keer met de ondergrond uit de voeten kan en dat we het weekend daarop de hele boel terug kunnen verhuizen. Wat zullen we genieten van een knusse, huiselijke kamer met een tafel en stoelen, een mooie, nieuwe vloer met een tapijtje erop en kasten met laatjes waarin je zonder moeite een pen of een rolletje plakband vindt.

woensdag 8 september 2010

Beton en steigers.

Ruim elf jaar wonen we nu in ons huis en dan gaan er dingen slijten. Afgelopen voorjaar besloten we tot een nieuwe vloer. Al langer stond vast dat dit jaar het stucwerk aan de buitenkant van het huis moest worden schoongemaakt en geschilderd. Toevallig kwamen de afspraak met de vloerleggers en die met de schilder in dezelfde week terecht.
Vandaag loop ik rond op beton. De overgebleven meubels staan een schijn van gezelligheid op te houden, maar het huis klinkt hol. Op het terras achter staan fietsen, die in de schuur plaats moesten maken voor dozen en kastjes. Dicht tegen elkaar staan ze in de druilregen, naast de weggeschoven tuintafel.
Voor het raam staat een steiger.
Schilderen gaat niet als het regent, maar schoonspuiten wel. Ik hoor het constante lawaai van de hogedrukspuit en de motregen wordt met nepvlagen aangevuld.
Nadat ik onverschrokken een klein rondje heb hardgelopen zit ik boven achter de computer. Echt gezellig is het hier ook niet, want rondom me staat de inhoud van een boekenkast opgestapeld. Eigenlijk wil ik gaan douchen maar er zijn twee redenen om te aarzelen.
Ten eerste kan er ieder moment een man met een hogedrukspuit voor het badkamerraam verschijnen. Ten tweede kan er aangebeld worden door iemand die een nieuwe vloer komt afleveren.
Ik besluit eerst maar koffie te gaan drinken. Gezellig op de betonnen vloer samen met de schilders. Meteen na de koffie blijkt de muur rondom het badkamerraam aan de beurt te zijn, dus ik stel het douchen nog even uit. Een telefoontje leert dat de vloer pas later op de dag gebracht wordt. Dan kan ik straks eerst nog even boodschappen doen.
Lekkere dingen, om vanmiddag iets speciaals te koken, want met binnen beton en buiten motregen moet er toch iets gebeuren waar je vrolijk van wordt. Ik denk dat de situatie minstens om Tiramisu vraagt.
Of zie ik daar de lucht wat lichter worden?

donderdag 2 september 2010

Vis

(Nagekomen blogje over Parijs)
Zondagavond zoeken E. en ik een leuke plek om te eten. De laatste keer alweer van dit weekendje Parijs. Ik heb gelezen dat Belleville een wijk is met veel leuke restaurantjes. Een tweede Chinatown. Als we bovenkomen bij het metrostation zitten we meteen in de gezellige drukte. Hier is alles open op zondagavond. Rommelige Aziatische winkeltjes en inderdaad veel restaurants. Allemaal Chinees.
We bekijken een paar menukaarten en kiezen een plek die ons wel wat lijkt. Terwijl we op onze bestelling wachten eten we een bakje kroepoek leeg en kijken naar de koi-karpers in het kleurige aquarium pal naast onze tafel.
E. krijgt haar eten het eerst. Inktvis in pittige saus. Een beetje vettig, maar wel lekker. Dan komt mijn tilapia in zwarte-bonensaus. Een hele, glanzendgrijze vis, waar E. met afgrijzen naar kijkt.
“Die kop!” Met de kop heb ik geen moeite. Wel met het uitvinden hoe ik deze vis moet eten zonder steeds een mond vol graten te hebben. En met de zwarte-bonensaus, die een olieachtige substantie blijkt te zijn met hier en daar een zwarte boon. De vis past precies in het diepe, ovale bord, wat het manoeuvreren lastig maakt. Het meisje van de bediening staat drie meter verderop onverschillig over ons heen te staren.
Terwijl ik met de graten goochel, probeert E. met haar vork de vissenbek van mijn tilapia te openen.
“ Is het lekker?” vraagt ze.
Ik ben niet erg enthousiast en zij verontschuldigt zich voor mijn eten. Dat slaat nergens op en we worden een beetje lacherig. Ook haar gerecht valt na de eerste happen tegen. Het is toch wel erg vet, en dat geldt ook voor het schaaltje nasi dat we delen.
De koi-karpers in het aquarium happen voortdurend tevergeefs in de gekleurde korrels en nepschelpen op de bodem. De bak is te klein voor zoveel vissen. En de kleuren zijn te fel.
Ineens willen we heel graag weg. En een lekker toetje!
We wenken de ober: “Le dision 's il vous plait!”
We geven geen fooi. Onderweg naar huis kopen we twee lekkere appelkaramel toetjes van een hele vriendelijke jongen in een soort avondwinkel. In de hotelkamer maken we daarmee ons ‘afscheidsetentje’ in Parijs goed.

zaterdag 28 augustus 2010

Parijs

Gare du Nord. De Thalys heeft er vanaf Rotterdam 3 uur over gedaan. Met vertraging. Vroeger was Parijs verder weg.
Ik moet een tijdje studeren op de automaat voor metrokaartjes, maar dan kan ik ook meteen de Japanse jongen helpen die er helemaal niets van snapt.
Met de aanwijzingen van mijn dochter E. Vind ik moeiteloos de weg met de metro naar station Brochant en dan naar het hotel. Zij moet tot vijf uur werken, maar ik kan mijn bagage op haar kamer zetten. Een tweepersoons kamer, waar ze verblijft tot ze per 1 september op haar ‘eigen’ kamer kan, in het 16e arrondissement, vlakbij de Eiffeltoren.
Even later loop ik door Parijs. Terug naar het metrostation en Avenue de Clichy; een straat door met winkels, een kleine markt over en dan naar het parkje vlak naast het hotel. Het is wam. Ik bedenk dat ik de verkeerde schoenen heb meegenomen. Morgen slippers kopen?
Een paar minuten zit ik op een bankje in de zon, dan besluit ik weer naar Brochant te lopen, waar E. Nu wel ongeveer met de metro aan zal komen. Als ik opsta zie ik haar al aan de overkant. Mijn volwassen, werkende dochter. Moe is ze van de eerste fulltime werkweek van haar leven. We doen dus een rustig avondje. Eerst even niks, dan opfrissen, lekker uit eten en niet te laat slapen.
‘Parijs is zo anders als je moet werken’, zegt E. ‘Ik heb nog helemaal niks toeristisch gezien!’
Dus gaan we zaterdag een rondvaart over de Seine maken. Vanaf de Pont Neuf langs het Louvre, tot de Eiffeltoren en terug tot de Notre Dame en Pont d’ Austerlitz.
Zo, die hebben we allemaal weer gezien. Gaan we de rest van het weekend gewoon door leuke wijken slenteren en winkelen.
En maandag vroeg op, want dan gaat ze weer gewoon naar haar werk.

donderdag 19 augustus 2010

Kadootjes die je geld kosten

Jaren geleden, mijn kinderen zaten nog op de basisschool, vond ik op een verlaten weg een briefje van 25 gulden. Ik nam het mee naar huis, waar enthousiaste ideeën geopperd werden om het geld uit te geven. Het idee dat we uiteindelijk uitvoerden sloeg helemaal nergens op: we gingen met z’n vieren een dagje naar de Efteling. Zo kostte het vinden van 25 gulden me uiteindelijk minstens het viervoudige. Maar we hadden wel een leuke dag.
Iets heel anders vind ik het, als je als kadootje vijfentwintig euro zou krijgen met de aansporing om er een dagje van naar de Efteling te gaan. Niemand zou dat in z’n hoofd halen.
Toch is dat eigenlijk wat Albert Heijn doet met de leuke spaaracties die om de zoveel tijd opduiken: spaar vier zegeltjes en je krijgt 8 euro korting op een toegangskaart. Jaja, maar je moet er nog wel twintig bijleggen. En een parkeermunt kopen. Om het niet te hebben over de onvermijdelijke ijsjes, frites en/of cola. Deze spaaractie kost je vooral een hoop geld.
En zo heb je ook de “tweede kaartje gratis” truc, de hotelbon met verplicht af te nemen diner, de gratis krant die je alleen krijgt als je een abonnement neemt, de “vier-voor-de-prijs-van-drie” truc (meestal producten waar je er echt geen vier van nodig hebt) en de NS-meereiskaart.
Die laatste uitvinding kreeg ik als trouwe NS-reiziger kado. Samen met een boekje vol andere veelbelovende bonnen en kaartjes. Omdat mijn zoon J. zijn zus in Den Haag wil opzoeken, lijkt het ons handig om daar dat meereiskaartje voor te gebruiken. Er is altijd wel een vriendelijke reisgenoot met wie je mee mag reizen. Zonder problemen komt hij in Den Haag, maar op de terugweg is de conducteur sneller en betrapt J. zonder meereisgenoot. Een aardige medepassagier biedt zich nog aan, maar de conducteur is onverbiddelijk. Kaartje kopen plus een boete van 35 euro. J. belt me op om het te vertellen en ik ben boos.
“Volgens mij staat nergens dat je alleen met bekenden mee mag reizen”, zeg ik, “ik ga bij de NS protesteren!” Voor alle zekerheid kijk ik in het bonnenboekje en zie daar staan: “ U mag de NS-Meereiskaart alleen gebruiken als u zelf een geldig regulier vervoerbewijs kunt tonen …” Aha, op die manier. Voor de gratis appelcake moet je eerst een warm drankje kopen, voor de gratis sinaasappelsap een sandwich en gratis reizen krijg je alleen voor een éxtra persoon; zelf moet je betalen.
Leuk kadootje hoor, een boek vol bonnetjes waar je steeds eerst iets voor moet kopen. Dank je wel NS, voor dit hartelijke gebaar.

donderdag 12 augustus 2010

Ping Pong

Tot afgelopen jaar hadden we op mijn werk in de kantine een tafeltennistafel. Ik vind het een leuke sport en greep elk regenbuitje aan om in plaats van een lunchwandeling een potje tafeltennis te doen. Meestal was er wel een tegenstander te vinden.
Weinig vrouwelijke collega’s wagen zich aan tafeltennis en van de mannen verlies ik bijna altijd, maar dat mag de pret niet drukken. Het is gewoon leuk om een half uurtje lekker fanatiek zo’n balletje over tafel te meppen. Jammer genoeg was er na een verbouwing in de kantine geen plaats meer voor de tennistafel.

In mijn la zit nog steeds m’n batje en als ik dat vandaag op zoek naar iets anders opzij schuif, krijg ik een idee. Twee straten verderop heb ik laatst een speelterreintje gezien waar een stenen tafel met een stenen netje staat. Misschien kan ik collega A. overhalen om die eens uit te proberen.
A. is er meteen voor in. Hij gaat op zoek naar een batje en even later constateren we dat de tafel scheef staat en dat elke speler in een kuil staat en dat dat helemaal geen probleem is. We hebben het balletje drie keer heen en weer geslagen als we publiek krijgen. Drie jongetjes komen aansjouwen en vragen hoeveel het staat en of ze scheidsrechter mogen zijn.
Dat mag. En het is nog nulnul.
Eén van de vers benoemde scheidsrechters klimt ijverig op de tafel om er wat zand af te schoppen, waarbij hij nog wat meer zand achterlaat.
We beginnen de wedstrijd met een lange rally en de jongens besluiten dat we best goed zijn. Na een paar minuten hebben ze genoeg van het tellen. “Kunnen jullie ook voetballen?” probeert er één. “Dan kunnen we dát gaan doen!” Ik schiet in de lach en A. legt uit dat we na onze lunchpauze weer moeten gaan werken en dat we willen blijven tafeltennissen.
Echt scheidsrechteren doen ze niet, maar de jongens blijven om de tafel zwerven. Als ik flink achter sta, komt de grootste naast me staan en fluistert: “ Ik zal em wel even voor je afleiden.” Hij begint takjes op de tafel te gooien.
“Hé”, roep ik, “dát is niet de bedoeling; je zou hém afleiden!”
Drie sets spelen we en ik verlies ze allemaal. Onze scheidsrechters hebben inmiddels ergens batjes vandaan gehaald en staan te wachten tot we klaar zijn. Als we met 3-0 stoppen zeggen ze tevreden: “Dat bewijst het: de jongens zijn beter!”
Grinnikend lopen terug om weer aan het werk te gaan. Leuke lunchpauze.

donderdag 5 augustus 2010

Alleen

Vijf dagen heb ik het rijk alleen. Man en zoon zijn op mannenvakantie.
Maandagochtend zwaaien ze mij uit, want ik ben het eerst weg: een dagje naar Rotterdam met E. Shoppen en naar de bioscoop. ’s Avonds kom ik in een leeg huis thuis.
Ik moet er even aan wennen, maar het heeft zo z’n voordelen om alleen te zijn.

Ik hoef met niemand rekening te houden.
Niemand vraagt me om iets te doen of om een antwoord als mijn boek net spannend is. Niemand zit voor de t.v. te zappen langs allerlei stomme programma’s.
Niemand (behalve ikzelf) gooit z’n troep op de bank waar ik wil zitten.
Niemand vraagt me om asjeblieft op te houden met zingen.

Dinsdag ga ik varen met een vriendin.
Woensdag komt de buurvrouw (rechts) vragen of ik de komende tijd de post op de trap wil leggen. De familie gaat drie weken naar Amerika en drie weken post in de hal is een al te duidelijk signaal voor notoire inbrekers. Ik beloof het en wens haar een fijne vakantie.
Donderdag worden er twee logeerkonijnen gebracht met gebruiksaanwijzing. Hun baasjes zijn drie weken naar Frankrijk.
Donderdagmiddag staat m’n buurmeisje (links) voor de deur om te vragen of we misschien voor de cavia’s willen zorgen, want ze gaan twee weken naar Spanje.

Ineens begin ik me een beetje eenzaam te voelen.
Als het buiten donker begint te worden neem ik een glas wijn en trek de gordijnen dicht. Voor het eerst gaat de televisie aan. Nog één nachtje slapen, dan komen mijn mannen weer thuis. Toch wel fijn.

zaterdag 31 juli 2010

Watou deel 2


We doen de kunst- en poëzieroute in het Belgische dorp Watou.
Op het grote plein waar we onze fietsen gezet hebben, staat een silhouet van Hugo Claus en een grote, betonnen kubus waarop een gedicht van Kopland. Maar de route begint verderop. Bij elke kunstlocatie staat iemand om onze kaartjes af te tekenen. Locatie 2 is een verlaten huis; als na een verhuizing. Achter de zwarte deur vinden we kamers met rommelige, afgebladderde muren en vloeren, hier en daar een verkalkte wasbak. Door het hele gebouw klinkt een vrouwenstem die een jengelig Duits liedje zingt. Vier van dit soort zwarte-deur locaties komen we tegen op de route, en op één schilderij na kunnen we deze diepzinnige kunst niet waarderen. Is de kale zolder vol teiltjes en emmertjes gewoon lek of is dit een kunstwerk? We hoeven het niet echt te weten.
Er zijn ook plekken met een heel andere sfeer: in een grote, lage schuur hangen gedichten en tekeningen van Lucebert. Een zijgang voert naar een verrassend kamertje, met muren en plafond vol openhangende boeken. Een projector toont citaten over taal. Hier blijf ik hangen. Intussen vindt H. buiten een schutting van oude deuren in allerlei kleuren en maten.
Een volgende locatie is een stallencomplex met allerlei doorkijk- en inkijkplekken waarvoor je kleine trappetjes op moet. Er is gespeeld met licht en geluid en met het weidse landschap achter het gebouw.
Verderop dalen we af in een kelder met indrukwekkende houtskooltekeningen op de witgepleisterde muren. Ze zijn gemaakt bij een lang (vertaald) Russisch arbeidersgedicht.
Locatie 10 slaan we over. Die zwarte deuren hebben we nu wel gezien. Nummer elf is de betonnen kubus op het plein.
Omdat het begint te regenen, gaan we de opening door die we nu pas zien. In het bunkerachtige bouwwerk staan een enorme tafel en een bank van beton.
Als ik er ga zitten, zie ik door een opening hoog in de wand de grijze lucht met middenin de torenspits. Ik besef ineens dat ik in het gedicht van Rutger Kopland zit.

De regenbui is kort en onder voorbij waaiende, grijze wolken fietsen we het poëziedorp uit, de gewone wereld weer in.

vrijdag 30 juli 2010

Watou

Een fietstocht voert ons door het poëziedorp Watou. Dertig kilometer hebben we achter de rug als we op het Grote Plein in Watou wat drinken. We zien aan de overkant een VVV waar we informatie gaan vragen. Het kleine VVV-kantoor blijkt tevens locatie nr.1 van de kunst- en poëzieroute. Er zijn gedichten te koop in de vorm van bundels, posters, kussenslopen, kaarten en plakletters. We kopen een kaartje waarop we zien dat locatie nr. 2 vlakbij is.
Buiten zien we meteen al een bordje met een 2. Het hangt naast een deur, en omdat in de kunst alles geoorloofd is, voel ik voorzichtig of die deur open is. Ja dus. En er achter is een kleine kamer met wat meubels en allerlei onduidelijke voorwerpen. Er is niemand.
Aarzelend blijven we staan tot er door een binnendeur een oude man binnenkomt.
“Hoort deze kamer bij de poëzieroute?”vraag ik en voel aan dat het niet zo is. De man draait aan zijn hoorapparaat en vraagt wat ik zeg.
We excuseren ons en draaien ons naar de deur, maar de man roept ons terug.
Hij opent de binnendeur en wenkt ons mee te lopen. Een kamer door en nog een deur. Die voert naar een binnentuin waar grote hoeveelheden kleurige bloemen bloeien. Hortensia’s, fuchsia’s. Trots wijst hij op de bloemenpracht terwijl hij verder voor ons uit loopt. Weer een deur. Weer een tuin, een wirwar van wilde veldbloemen en daarboven op lange palen kleurige windmolentjes.
Als we beter kijken, zien we dat het trechters zijn. Rood, geel en blauw geschilderde trechters, aan een wiel gemonteerd dat ze laten draaien in de wind.
“Heeft u ze zelf gemaakt?” vragen we en de man knikt. Intussen praat hij in een zwaar Vlaams dialect over zijn tuin en alles wat er te zien is. Nog verder lopen we door tot een zilverkleurig schaalmodel van het atomium. Ook zelf gemaakt?
“Deze is gemaakt door een man van 90,” antwoordt hij.
En wijzend op de grootste trechtermolen: “Deze is gemaakt door een man van 91”.
Hij opent een kleine zijdeur en zegt olijk: “En nu ben ik 92.”
In het schuurtje staat een werkbank met een nieuwe windmolen in aanbouw.
We kijken elkaar aan. Dit was een leuke vergissing!
Als we teruglopen naar de voordeur wijst de man nog meer kleine atoommodellen aan. Vertelt hoe moeilijk het was om ze te maken. Nog meer planten. Een kunstige wandelstok. Hij houdt niet meer op.
Een half uur later lopen we buiten, op zoek naar de echte nummer twee van de kunst- en poëzieroute. Ons hoofd vol windmolentjes. Een onverwacht locatiebezoek in Watou.

zondag 25 juli 2010

Niks

De eerste week van mijn vakantie is om. Een week gevuld met huisgenoten, boodschappen, avondjes de stad in, koken, wassen en veel gezelligheid. Onze vierdaagselopers hebben glansrijk hun onderscheidingen gehaald en beweren ruimhartig dat dat mede dankzij hun goede gastadres is gebeurd. Dat geloof ik natuurlijk graag. We hebben ze met felicitaties en zoenen opgewacht en met nog meer zoenen hebben we ze vrijdagavond uitgezwaaid.

En nu, voordat we een weekje op vakantie gaan, hebben we een heel weekend niks.
Geen verplichtingen, nauwelijks boodschappen want er is nog van alles, nergens heen, geen tijdschema’s, niemand onder de douche als je heet water wilt pakken en zelfs het weer doet mee, want het is niet warm en ook niet koud.
Zomaar een paar uur lezen.
Een computerspelletje doen.
Een beetje in de tuin prutten. Die is wel een beetje droog , maar we hoeven niet te gaan sproeien, want het begint net zachtjes te regenen.
Heerlijk, zoveel niets.

Maar te lang moet dat niet duren. Dus het is goed dat er vanavond weer iets begint te moeten: onze koffers pakken, want morgen gaan we al vroeg op pad voor een korte fietsvakantie. Elke dag zo’n vijftig kilometer en daar tussendoor zo veel mogelijk zien van de mooie Belgische plaatsen waar we door komen. En niet te vergeten ’s avonds alle soorten trappist proeven. Dat wordt een pittig weekje dus. Maar eerst geniet ik deze middag nog even van het laatste stukje niks.

dinsdag 20 juli 2010

Logies

Dinsdagmiddag.
Zouden ze het vandaag gehaald hebben, onze vierdaagsegasten? Veertig kilometer lopen op een dag dat de mussen van het dak vallen. Vanmorgen in alle vroegte zijn ze vol goede moed vertrokken. Niet dat ik er bij was. Om drie uur opstaan gaat me wat te ver. Ik beperk me tot het klaarzetten van een aantrekkelijk ontbijtbuffet, een grote schaal ingrediënten voor een lunchpakket en een peptalk-brief.
Twee gasten hebben we dit jaar maar. Ze zijn al een paar keer eerder geweest en zodra ze binnenkwamen voelde het weer vertrouwd.
Gisteren was mijn vuurdoop als gastvrouw/chefkok. De afgelopen jaren leefde H. zich uit in de vierdaagseweek met veelgangenmenu’s en spannende recepten. Ik hou het eenvoudiger.
Maispannekoekjes aten we gisteren, en een salade met gerookte kip, druiven, walnoten en olijven. Als toetje dikke, zwarte kersen met slagroom en een klein bavarois-gebakje. Klinkt goed toch?
Niet alleen de twee lopers moeten gevoed worden, ook mijn werkende gezin: H. en zoon J. werken overdag, E. ’s avonds. De nachten zijn dan ook tamelijk onrustig. Er wordt naar bed gegaan tussen elf en twaalf, rond twee komt e. thuis en een uur later staat de eerste lichting al weer op. Zo sluipen er de hele nacht door mensen de badkamer in en uit en kraken de trappen voorzichtig als er iemand op of juist neer moet. Vanmiddag komt er nog een vriendje bij, dus het wordt nog voller en gezelliger.
Voor vandaag en morgen zijn de boodschappen binnen. Ik heb er echt zin in om een lekkere maaltijd klaar te maken voor een stel hongerige mensen. Nu maar hopen dat iedereen de tropische warmte goed doorstaat.

maandag 12 juli 2010

North Sea Jazz


Zaterdag 10 juli. North Sea Jazz in de Ahoy, Rotterdam.
We zijn al bij twee concerten geweest en helemaal plakkerig van de warmte. Als de lucht begint te betrekken en een koel briesje opsteekt, zie je iedereen die buiten loopt er van genieten.
Even later barst een stevige bui los en vluchten we allemaal naar binnen. In de enorme Nijlzaal schuifelen H. en ik met de menigte mee tot we de tribune op kunnen en daar een zitplaats vinden.
Ver voor ons is het podium waar Al Green al lang begonnen is. Over de in- en uitstromende mensenmassa heen kijken we naar de kleine poppetjes op het podium en het grote scherm er boven. En als we eenmaal kijken en luisteren, zijn we verkocht. De energieke Al Green weet het publiek tot op deze verre tribune te bereiken. Dat hadden we nog niet eerder meegemaakt, en het is een leuk extraatje als je vooral neerstrijkt om even uit te rusten.
Na Al Green blijven we in de Nijlzaal voor Sharon Jones & the Dap Kings. We veroveren een plekje vlak voor het podium, achter twee donkere Engelse meiden die opgewonden praten en wiebelen.
We hoeven niet lang te wachten. The Dap Kings spelen een nummer vooraf en kondigen dan met veel grote woorden hun zangeres aan.
Daar is ze. Een oudere vrouw met een oranje jurk. Gewoontjes. Als ze een doek om haar hoofd knoopte, zou ze er uitzien als de toiletjuffrouw. Glimlachend loopt ze naar voren terwijl het publiek klapt. De twee meiden voor ons gooien hun armen in de lucht en roepen enthousiast.
Zodra Sharon Jones de microfoon pakt en de muziek begint, beheerst ze het podium. Ze zingt. Ze danst. Steekt de draak met haar eigen, niet zo elegante figuur en zweept de band op. The Dap Kings stellen zich helemaal in haar dienst en ze spelen goed en strak. De blazers doen synchrone danspasjes, de achtergrondzangeressen blijven letterlijk op de achtergrond.
Sharon Jones raast over het podium, windt het publiek om haar pink en straalt geweldig veel energie uit. We klappen, dansen en joelen en vergeten dat het daar eigenlijk veel te warm voor is. De Engelse meisjes gaan zó uit hun dak dat de zangeres hen speciaal toezingt, waar ze dan nóg blijer van worden. Het is aanstekelijk.
Vijf kwartier zijn zó voorbij.
Dan voelen we weer hoe warm het is, en slenteren naar buiten voor een drankje. Ik blijf nog lang glimlachen. Dit was helemaal leuk; volgend jaar gaan we weer!

woensdag 7 juli 2010

vissen voeren


Toen we in dit huis kwamen wonen, wilde H. graag een vijver in de voortuin. Omdat de achtertuin aan het water ligt, vond ik dat onzin. Maar H. zette door en nu wordt ons voortuintje gedomineerd door een vierkante vijver van zo’n twee bij twee meter.
De waterplanten zijn het domein van H. en ook de zuurgraad en wat er nog meer bij zo’n ecosysteem komt kijken. In het voorjaar worden er emmers water met geheimzinnige toevoegingen in de vijver gestort, die de boel eerst een dag akelig troebel maken. Daarna verdwijnen langzamerhand de algen.
Ik had niet verwacht dat ik een vijver zo leuk zou vinden. Regelmatig neem ik even rustig de tijd om de vissen te voeren. Als ik wat voer in het water gooi, ontstaat er meteen een druk gewoel. Vier goudwindes zigzaggen met grote snelheid door het water en happen van onderaf naar de voerkorrels zodat je het hoort ploepen. Soms komt er een ploep uit het niets en zie ik daarna de donkere blauwwinde wegschieten. Bijna onzichtbaar tussen z’n lichtoranje maatjes.
De grote witte goudvis met z’n oranje petje trekt zich van het voergebeuren niets aan. Kalm blijft ie een eind beneden het wateroppervlak zweven. Maar wel in de buurt van de drukte, alsof er toezicht gehouden moet worden.
En dan is er nog de kleine, feloranje goudvis. Die is een beetje dom. Enthousiast zwemt ie achter de meute aan, maar hij is minder snel dan de heen en weer schietende windes. Soms zie ik em happen, maar meestal is dat net te laat, dan was een ander hem net voor. Vaak laat hij ook gewoon z’n kans voorbij gaan. Zorgvuldig mik ik wat korreltjes precies boven z’n kop, maar hij ziet ze niet en zwemt weg. De sukkel.
Echt nodig is het niet om de vissen te voeren. Er zit genoeg eetbaars voor ze in de vijver om in leven te blijven. Maar gezien het enthousiasme waarmee ze op het voer af komen, is het van nature geen vetpot daar in het water. En het voeren is gewoon leuk.
Soms gaat H. mee naar buiten. Dan zitten we met een kop koffie op het bankje te kijken naar onze mooie vijver. De vijver die van mij eigenlijk niet zo nodig hoefde. En echt waar, H. heeft nooit triomfantelijk gezegd: “Zie je nou wel, dat een vijver leuk is!”

dinsdag 29 juni 2010

Blinde man pesten

Terwijl ik sta te wachten voor het stoplicht, zie ik aan de overkant in de verte een blinde man aankomen. Tikkend met zijn stok loopt hij vlotjes over de stoep. Ik vind het altijd weer fascinerend dat iemand zó z’n weg kan vinden en blijf een tijdje naar de man kijken.
Ineens komt er van ergens achter hem een brommer aanknetteren. Er op een anoniem persoon, verscholen onder een integraalhelm. Hij of zij roept wat naar de blinde, die verschrikt opzij stapt en even later boos met zijn stok zwaait. De brommerrijder heeft vaart geminderd en roept nog iets. Geërgerd gebaart de blinde man met zijn stokvrije hand: doorrijden!
De brommer schiet vooruit tot het rode stoplicht.
De blinde man is duidelijk uit zijn evenwicht gebracht, zwalkt bijna de berm in, maar herstelt zich. Hij bereikt het stoplicht juist als het op groen springt. De brommerrijder roept nog iets opzij en gaat er dan snel vandoor.
Ik haal opgelucht adem en passeer de arme blinde, die in zichzelf mompelend oversteekt. Hoe kan iemand er nou lol in hebben zo’n arme man te treiteren.

Zo zou een toeschouwer het gezien kunnen hebben, toen ik vanmiddag na het werk mijn blinde collega T. passeerde op de scooter. Hij is geluidstechnicus en eerder op de dag hadden we samen een hoorspel opgenomen. T. en ik kunnen goed samenwerken en een beetje jennen heen en weer hoort daar bij. “Hé, blinde man”, riep ik toen ik langzij kwam. “Kun je het een beetje vinden?” Waarop hij quasi-boos met zijn stok begon te zwaaien.
Na een kort schreeuwgesprek – in verband met helm en scootergeraas – reed ik door terwijl hij lachend bijna de berm in struikelde. In mijn spiegel zag ik hem weer op het rechte pad komen, zodat ik er bij groen licht met een gerust hart snel vandoor kon.
Op het zebrapad keek een voetganger afkeurend naar me opzij.

vrijdag 25 juni 2010

Labradoodle

We gaan een avondje voetballen kijken bij de buren.
Als we binnenkomen, zit buurman S. omringd door zijn drie kinderen een klein papiertje open te vouwen. “Nummer drie”.
Oudste dochter J. kijkt bedrijvig op een papier: “Drie…. dat is een gedicht.” Ze geeft haar kleine broer een duwtje “Toe maar C., jouw gedicht opzeggen.” C. aarzelt, maar zijn zus trekt hem mee. Samen stellen ze zich twee meter voor papa op en zeggen een suikerzoet Vaderdagrijmpje op.
Het blijkt een inhaalmanoeuvre omdat S. op 20 juni voor zijn werk in het buitenland was.
Wij hebben een plekje op de bank gezocht en bekijken het spektakel.
Er is al weer een nummer getrokken en deze keer moeten er geblinddoekt verschillende dingen geproefd worden. Papa doet braaf z’n mond open en raadt alles goed. Dat levert een zelfgemaakt kadootje op. “Hoeveel moet ik er nog?” vraagt S. met een blik op de klok. Over een kwartiertje begint de voetbalwedstrijd.
Bij het volgende nummer wordt er een brief voorgelezen. De lieve papa wordt overladen met complimenten en kinderliefde, maar er blijkt een dubbele agenda gevoerd te worden. De allerliefste vader zou pas écht geweldig en fantastisch lief zijn, als hij een positief antwoord zou geven op een vraag die bij het volgende nummer gesteld wordt. De spanning stijgt en vooral de oudste kan bijna niet wachten tot het volgende onderdeel van de ceremonie. Ze mompelt per ongeluk al iets dat op “hond” lijkt.
S. begint nattigheid te voelen. “Ik ben bang dat het nee wordt”, begint hij voorzichtig, maar het programma gaat onverbiddelijk verder.
De vraag is ook al nauwkeurig op papier gezet. Dochter J. leest voor. In plechtige taal legt ze uit hoe graag ze allemaal, de drie kinderen én mama, een hond willen, en wel een labradoodle. Deze hond heeft geweldig veel voordelen, die dwars door vaders protest heen opgesomd worden. Hij is heel makkelijk zindelijk te maken, is lief en maakt niets kapot, zelfs allergische mensen kunnen tegen een labradoodle. Kortom. Hoe kan een vader dáár nou toch bezwaar tegen hebben?
“Jaja”, zegt de lieve papa. “En hij hoeft zeker ook niet elke dag uitgelaten te worden. Door mij…” J. verzekert hem dat zij het ook best wel vaak zal doen en als S. tegenwerpt dat een hond in de vakantie een probleem oplevert, kijkt dochterlief naar ons en zegt dat de buren in de vakantie wel voor de labradoodle willen zorgen. “Toch?”
Ik verslik me in m’n koffie. “Ik geloof dat ik even niet meedoe in deze discussie”. Mijn H. heeft het niet eens gehoord. Nederland-Kameroen is begonnen.
En daarmee komt abrupt een eind aan de Vaderdagviering. De drie kinderen hollen naar de gang om allemaal een oranje hoed te gaan opzetten en kruipen dan gezellig om een grote bak zoutjes heen.
De voetbalwedstrijd wordt door Nederland gewonnen. Hoe zou het aflopen met de strijd om een labradoodle??

zondag 20 juni 2010

Avonturenmama

Sonja Bakker heeft een kinderboek geschreven. Volgens de Telegraaf om haar ellende te verwerken van het afgelopen jaar: een veelbesproken scheiding, het stoppen van haar dieetimperium en ook nog praat over een vermeende relatie met Rik Felderhof.
Het schrijven van een kinderboek heeft duidelijk een louterende werking. Op recente foto’s in de media kijkt ze blij de wereld in.

Afgelopen week had ik het nieuwtje in de krant gezien: Sonja Bakker lanceert haar eerste kinderboek. Toen ik vrijdag een boekwinkel binnenliep, zag ik er een stapel van liggen: “De avonturenmama”. Vrolijk geïllustreerd door Tracy van de Ven, die nog niet bekend genoeg is om met haar naam op de omslag te mogen.
Ik bladerde het door en las het eerste avontuur van de avonturenmama. O, wat een doldwaas avontuur, van een mama die een vliegend bed bezit. Maar vandaag krijgt ze bezoek en gaat een taart bakken! Maar o help, er gaat iets mis met de mixer en het beslag vliegt de keuken door.

Annie M.G. Schmidts Floddertje kan overtuigend genieten van zo’n puinhoop. Pippi Langkous ook. Maar avonturenmama Sonja laat alles zo dunnetjes uit de hand lopen dat het ook nog makkelijk opgeruimd kan worden. En als de taart ook nog aanbrandt (wat een enig avontuur), bedenkt ze gelukkig een geweldige oplossing: we kunnen ook chocoladekoekjes kopen voor bij de koffie.

Ach Sonja, een goed kinderboek schrijf je niet zomaar. Maar als je het wel kunt, kan het ook zonder doldwaze avonturen. Zelfs over het bakken van een chocoladetaart. Lees maar eens “Kleine Beer is jarig” van Max Velthuis. Er gebeurt niks bijzonders, maar het is een stuk leuker dan het saaie taart-avontuur van mama Sonja Bakker.

zaterdag 12 juni 2010

Landschappen

In de Amsterdamse wijk Zeeburg is een kleine expositie van landschapsfotograaf Bert de Turck. H. heeft een uitnodiging ontvangen voor de opening, maar ging er niet heen. Nu we na een familiebezoek toch in de buurt zijn, gaan we even kijken.
Zeeburg kennen we geen van beiden, dus we zetten de Tomtom aan. Die vertelt keurig welke afslag we moeten nemen en probeert ons vervolgens een straat in te sturen waar opstapjes en paaltjes de doorgang versperren.
Ook de volgende ‘linksaf’ is geblokkeerd en we besluiten te parkeren en te voet verder te zoeken. Na een kwartiertje dwalen vinden we expositieruimte ‘De Rietlanden’.
De toegang is vrij, maar er zit wel een vriendelijke dame op te letten aan de balie. Aan de uitnodigingskaart die ik (voor het adres) in mijn hand heb, ziet ze dat we doelbewuste bezoekers zijn. Willen we iets weten? Dan kunnen we dat gerust vragen.
Kijken willen we. En dat kan.
In het eerste zaaltje hangen vooral foto’s van de Ooijpolder. Bert de Turck houdt van nevelige luchten. Mooi, maar ik vind ze een beetje somber. H. vindt ze prachtig, de landschappen die in een grijzige waas vervagen.
Een deur verder zijn we in Amerika. Samen verwonderen we ons over de messcherpe schaduwlijnen en wonderlijke kleuren van woestijnfoto’s in Texas.
Maar nog mooier is de kustlijn in Bretagne.
Blauwgroen water likt aan een zwart met blauw kiezelstrand. In de verte lost de zee op in een lucht met onwerkelijke schakeringen blauw en ergens te midden van al dat blauw vaart een klein, wit zeilbootje.
Deze willen we hebben!
Maar dan bedenk ik dat al dat prachtige blauw in onze huiskamer volkomen zal misstaan.
We kijken er nog een tijdje naar en kopen dan een paar kaarten.
De baliemevrouw verontschuldigt zich dat ze ons geen koffie kan aanbieden; het apparaat is stuk. Ze wijst waar we een leuk terrasje kunnen vinden. Als we de aangewezen richting in lopen, zien we dat we vlakbij onze parkeerplek zijn.
Probleemloos rijden we naar huis terug.
Leuk. Volgende keer doen we een andere onbekende wijk van Amsterdam!

zondag 6 juni 2010

Vrienden voor het leven…

“Een, twee, vrienden voor het leven”, zongen buurkinderen laatst terwijl ze op de trampoline sprongen. Het klonk grappig-dramatisch met die kinderstemmetjes. Vrienden voor het leven. Dat is nogal wat.
Ooit las ik ergens dat er voor vriendschappen een soort zeven-jaar cyclus geldt. De meeste vrienden raak je na zo’n periode weer zo’n beetje kwijt. Dat kan best kloppen. Voor mijn vriendschap met P. gaat het wel ongeveer op. We waren vier jaar collega’s en goede vrienden. Toen ik van Amsterdam naar Gelderland verhuisde, bleven we elkaar wel af en toe op zoeken, maar na verloop van tijd verwaterde de vriendschap. De laatste keer dat we elkaar zagen moet toch wel zo’n vijftien jaar geleden zijn.
Een paar dagen geleden hoorde ik dat P. dood is. Zelfmoord. Helemaal alleen is hij naar Frankrijk gereden, heeft een hotelkamer genomen en daar een fatale dosis pillen geslikt. Het was een weloverwogen actie. Hij heeft een afscheidsbrief achtergelaten en aanwijzingen voor zijn begrafenis. Niemand in zijn omgeving had er ook maar enig vermoeden van dat hij dit van plan was.
Ik werd verdrietig van het nieuws, al was P. al een tijd uit mijn leven verdwenen. Wat moet hij eenzaam geweest zijn!

Terwijl hij in z’n eentje in een vreemde hotelkamer dood lag te gaan, zat in een ziekenhuis in Nijmegen een hele familie om een ander sterfbed. De moeder van een collega. Afgelopen zaterdag werd ze gecremeerd. Een bedroefde familie vertelde mooie dingen over haar leven en al kende ik haar niet, ik vond het ontroerend om te horen hoe liefdevol er gesproken werd. Natuurlijk moest ik aan P. denken. Zouden over hem ook van die lieve dingen verteld worden? Als ik zaterdagmiddag naar huis rij, is het donker in m’n hoofd.
Maar de zon schijnt en thuis komt een gezonde zoon met me lunchen en een springlevende dochter belt me voor de gezelligheid. Samen met H. ga ik in de tuin aan de slag. In de tuin van de buren springen kinderen op de trampoline. Vandaag wordt er niet bij gezongen.

woensdag 2 juni 2010

Drie keer niet

Terwijl ik de was ophang, gaat de telefoon.
De fietsenmaker. De reparatie gaat meer kosten dan gedacht. Moet hij evengoed doorgaan? Dan zal hij nu meteen materiaal bestellen. Vrijdag is de fiets klaar.
O. Dat valt tegen.
Eigenlijk stond het voor vandaag op m’n lijstje: fiets ophalen. Dat hoeft dus niet.

Een kwartier later begin in aan m’n woensdagse hardlooprondje. De straat uit, brug over, langs het water. In de verte zie ik een graafmachine bezig en tegelijkertijd zie ik in het water vlakbij een zwanenfamilie. Zeven jongen tel ik, en ze zijn nog klein en pluizig. Zijn ze het?
Een paar honderd meter verderoop wordt met veel geraas een nieuwe sloot uitgebaggerd; niet ver van een zwanennest. Tot mijn voldoening zie ik dat het nest leeg is. De zwanen zijn op tijd weg, met zeven mooie jongen.

Twee kilometer verderop wordt er midden in mijn kuit ineens op de rem getrapt. “AU” Ik sta meteen stil. Loop dan langzaam verder terwijl ik probeer te voelen wat er aan de hand is. Strekken gaat goed. Op m’n tenen en terug lukt ook. Wandelen is geen probleem. Maar zodra ik weer ga rennen, schiet er iets in die kuit.
Voorzichtig lopend neem ik de kortste weg naar huis.
Daar bedenk ik dat dat vandaag al drie keer niet is:
De fiets hoeft niet gehaald.
Het nest is niet meer in gebruik.
Ik kan niet verder hardlopen.
En dat voor elf uur ’s morgens. Wie weet wat er vandaag nog meer allemaal niet zal gebeuren.

zaterdag 29 mei 2010

Metamorfose

Twee en een halve week woont mijn schoonvader nu op z’n nieuwe plek. Toen we hem kort na zijn verhuizing bezochten leek hij wel tevreden, maar de berichten van familie dichter bij waren niet zo rooskleurig. Hij is onrustig, in de war, hij is boos, wil naar huis. Maar langzamerhand lijkt het toch te wennen.
Vandaag gaan we weer op bezoek. Als we binnenkomen tegen half twaalf zit pa soep te eten. H. loopt naar hem toe en hij kijkt op. “Goeiemorgen”, zegt hij een beetje wazig, en tegen mij “Dag Annie”. Hij weet niet wie we zijn. We vragen of hij straks mee naar buiten wil. “Ja, dat is goed”, zegt hij braaf en gaat door met soep eten.
We gaan een rolstoel halen en intussen maakt de ‘gastvrouw’ een broodje voor hem klaar.

Behoedzaam helpt H. zijn vader in de rolstoel en we nemen hem mee naar het restaurant beneden. “Vind je het goed als we eerst even koffie drinken pa? We hebben net een eind gereden. Vanaf Beuningen”. “O ja, wonen jullie in Beuningen?” “Ja, in het blauwe huis, weet je nog? Daar heb je nog voor ons geschilderd.” Hij knikt vaag.

Als we op de lift wachten zegt hij: “Ik blijf hier niet lang meer. Morgen ga ik naar huis.” Wij knikken zonder veel commentaar. Even later lopen we buiten. Om de beurt duwen we de rolstoel. Het is lekker weer en er zijn leuke weggetjes in de omgeving. “Kijk pa, de waterlelies komen uit.” “Ja… mooi”. Hij lijkt wakkerder te worden. We gaan een onbekend smal paadje in en horen een haan kraaien. Verderop zien we felgekleurde speeltoestellen en ineens staan we voor de ingang van een kinderboerderij. Achter een gaashek hipt een Vlaamse Reus heen en weer. Pa lacht als hij het enorme konijn ziet. We wijzen hem op een groep jonge ganzen en de kraaiende haan roept zelf al om zijn aandacht. Bij een kleine kiosk kun je voer voor alle dieren kopen. H. koopt twee zakjes en geeft er één aan z’n vader. Meteen drommen er vier geiten om hem heen. Ze proberen op de rolstoel te klimmen en ik hou m’n hart vast voor die broze oude man. Maar hij vindt het leuk. Hij lacht. H. giet beetjes voer in z’n hand, die hij moeizaam openhoudt.

Het is een mooi gezicht. Pa in de rolstoel en H. ernaast. Om hen heen een groep enthousiaste geiten, kippen, eenden en een kalkoen die allemaal graag mee willen eten. H. strooit één van de zakjes over de grond uit zodat de kluit een beetje verspreid raakt. Het andere zakje is ook snel leeg en dan maken we een rondje langs alle beesten. We lopen terug naar het verzorgingshuis en drinken nog een kop koffie. Dan brengen we hem naar zijn afdeling. “Doe de groeten aan je vader”, zegt hij als we afscheid nemen. Want we doen nog een tweede vaderbezoek vandaag. “Zal ik doen.” Twee zoenen en daar gaan we. De lift in, met een rolstoel vol restjes kippenvoer.

vrijdag 21 mei 2010

Fietsreportage

Het is een beetje bewolkt, maar toch waag ik het er op. Ik stop een opnameapparaat en een appel in mijn stuurtasje en stap op mijn fiets. Op weg om een geluidsreportage te maken over fietsende mensen voor één van onze luistertijdschriften. Fietsend op de dijk denk ik na over hoe ik het ga aanpakken, maar als er een echtpaar tegenliggers nadert, gaat het vanzelf: ik stap af, steek een hand op en roep “Mag ik u iets vragen?” Hulpvaardig stoppen ze. “Ja hoor!” Ik leg uit wat ik doe en haal de handheld te voorschijn. Terwijl ze me vertellen hoe ver ze vandaag fietsen en wat er ’s morgens in de rugtas is gestopt, maak ik me zorgen over de wind in de microfoon. Misschien kan ik straks beter een beschutte plek zoeken. “Dag, nog een fijne fietstocht”, het eerste interviewtje staat er op. De lucht wordt grijzer en ik besluit richting Waalkade te gaan. Daar zitten altijd wel fietsers op een terrasje. Onderweg zie ik een man op een bank zitten in een nieuw aangelegd parkje. Naast hem een toerfiets. Aha, goede kandidaat, goede plek. “Goeiemorgen, bent u een dagje aan het fietsen?” De man brengt twee vingers naar z’n hals, waar ik nu een verbandkraag om zie zitten. “Ja”, zegt hij met een robotstem. Oei, toch niet zo’n goede kandidaat... Ik leg uit wat ik doe en voeg er aan toe dat het misschien een slecht idee is, omdat hij moeilijk kan praten. Hij knikt en glimlacht. “Ik kan praten maar het is heel vermoeiend”. Jammer. Ik groet en fiets door. De Waalkade is druk. Veel pauzerende fietsers, maar ook komende en gaande motorrijders en, dat was ik even vergeten, lawaaierig verkeer! Dat wordt niks met zo veel geraas op de achtergrond. Ik laat de terrasjes links liggen en fiets door naar de Ooijpolder. Ha, hier wordt gefietst! Ik hou een jong stel aan: “Mag ik jullie iets vragen?” Ze werken graag mee, maar blijken niet van die echte fietsers. Ze gingen eigenlijk alleen even een terrasjes pakken. Het wordt een kort gesprekje. Drie kilometer verderop heb ik beet. “Bent u een dagje aan het fietsen?” vraag ik een ouder echtpaar. “Nou, een dagje…” ze blijken al ruim drie weken onderweg en maken een tocht door Duitsland en Nederland van zo’n 1000 kilometer. Ze vertellen enthousiast en ik weet meteen dat dit de kern van de reportage wordt. Als we ieder een kant op wegfietsen zijn intussen bijna alle wolken weggedreven. Ik praat nog met een gezin, een groepje vakantiefietsers en een moeder met een kind voorop en een levensgroot veldboeket in haar hand. Dan eet ik tevreden mijn appel op en draai om. Ontspannen fiets ik door de mooie polder. Zon boven m’n hoofd, geluidsopnames in mijn stuurtas. En nu ben ik dus gewoon aan het werk! Soms is mijn baan toch wel erg leuk!

zaterdag 15 mei 2010

Gesloten

Mijn schoonvader is verhuisd. In het huiskamerproject waar hij woonde, konden ze hem niet genoeg zorg meer bieden vanwege nachtelijke valpartijen. Jammer, hij leek er zo op z’n plaats.
Twee dagen na zijn verhuizing gaan we kijken. Op het ergste voorbereid door een somber telefoontje van zwager B.
Bij de receptie van het verzorgingshuis krijgen we een code mee om de gesloten afdeling weer af te kunnen.

In de brede gang loopt een vrouw met een lege blik heen en weer. Verderop zit een andere vrouw op een stoel. Ze knikt ons vriendelijk toe als we haar groeten. Door een groot raam zien we pa zitten aan een lange tafel vol mensen. In een aangepaste ligstoel een vrouwtje opgekruld. Ogen dicht, mond wijd open, kleine, verkrampte blote voeten. Verderop een bed waarin een andere vrouw stil naar het plafond staart. Rond pa aan tafel zitten stille, oude mensen. “Goeiemorgen”, we knikken in het rond als we binnenkomen en geven pa een zoen, Hier en daar komt een knikje terug, iemand mompelt een groet.
Een vriendelijke Zaanse in verpleegstersuniform komt een hand geven. “Gezellig dat u bezoek kraigt”, zegt ze tegen pa. We vragen of hij mee naar buiten wil en zij gaat een rolstoel halen. “Neem maar lekker de taid hoor”, zingt ze. “We bewaren wel een boterhammetje voor u.”
Het is lekker weer. De omgeving is park-achtig en we kijken samen naar uitbottende bomen en struiken, een brutale ekster, waterhoentjes. “Wat voor bomen zijn dit pa?” Het zijn iepen, weet hij na een lange stilte. Even later vertelt hij dat hij door deze straat vroeger wel fietste. Je moet goed luisteren als hij praat, want zijn stem is versleten. Niet alleen zijn stem. Pa lijkt soms ver weg. Als je hem iets vraagt, komen de woorden langzaam. Meestal duurt het zo lang voor hij reageert, dat de vrager zelf al met een mogelijk antwoord komt.

We genieten van ons rondje buiten.
Dan zijn we terug en duwen we pa weer naar zijn gesloten afdeling. Is hij al een beetje gewend? Ja hoor, dat gaat best, zegt hij. Daar is de Zaanse gastvrouw met een kop soep. Pa heeft er trek in. En ook in de dobbelsteentjes brood met hagelslag daarna. Hij eet langzaam en geconcentreerd.
Bij een tafelgenoot wordt een slab af gedaan. “Wat een mooie blouse heeft u aan”, zegt de gastvrouw lief. “Met borduurwerk. Heeft u dat vroeger ook gedaan, borduren?” Het witte hoofd boven de mooie blouse schudt nee. “Ik ook niet hoor. Ik had een hekel aan handwerken. Breien kon ik ook niet.” Een lichte beweging van de buurvrouw. “U wel? Heeft u veel gebreid?” “Jaaa, heel veel”. “Wat breide u dan allemaal?” Ik hoor met bewondering hoe deze gastvrouw de stille mensen tot praten verleidt. “O, vanalles”. Ze neemt er geen genoegen mee. “Wat dan vanalles?” En de breister gaat het opnoemen.

Een kwartiertje later zeggen we pa gedag. Twee zoenen en dan nog even zwaaien door het raam. Tot de volgende keer! “Dag”, zijn hand blijft in de lucht hangen. We lopen de brede gang weer door en H. vist de code uit zijn zak. Vier cijfers intoetsen en we kunnen de zware deur naar buiten open doen.

donderdag 13 mei 2010

Gezellig

Mijn collega A. komt zondag samen met haar kinderen op bezoek.
Vorig jaar hebben we in het voorjaar samen gevaren en dat was nu weer de bedoeling. Na een aantal koude, regenachtige dagen is het zondag droog. De kano ligt al een paar weken in het water te wachten op beter weer. Er zit een flinke bodem regenwater in waarin allerlei rommel drijft. Voordat mijn bezoek komt, hoos ik hem leeg. In de voorste punt zit een halfdode kikker, die ik met een plens water uit z’n schuilhoek drijf en veilig op een plompenblad zet.
Om twee uur is de kano schoon en vijf minuten later wordt er aangebeld. A. heeft een fles wijn voor me meegenomen en samen met de kinderen feestelijke cakejes gebakken. Verlegen komen ze binnen, een jaar is lang als je nog maar vijf of drie bent.
Na de koffie/sap met cake gaan we naar de boot. De stapstenen in de tuin zijn spannend, het smalle trappetje naar het waterterras ook en de wiebelende boot is nog spannender. We varen om het ganzeneiland heen en tot de doodlopende sloot. Onder ieder bruggetje horen we de echo en overal zijn meerkoetennesten. Soms zijn er al jonkies met rode koppies. Een fuut zwemt voor de boot uit, duikt steeds onder en komt op onverwachte plekken weer boven. Eenden schelden ons snaterend uit. We maken een mooie bocht en varen tussen de pijlers van een hoge brug door terug naar huis.
Als we weer op de wal staan, rent kleine B. meteen naar binnen, om met de grote auto te gaan spelen waar hij waarschijnlijk de hele tijd aan gedacht heeft.
We blijven een tijdje praten en halen dan de mooiste prentenboeken uit de boekenkast. A. gaat voorlezen op de bank. Ik zet in de keuken van alles klaar en vijfjarige Z. komt helpen koken. Melk in het pannenkoekenbeslag gieten en een banaan in plakjes snijden.
Het eten is gezellig. Alleenstaande moeder A. geniet van een tafel vol mensen. Zien eten doet eten en zelfs de gestoomde dim sum hapjes worden door iedereen keurig geproefd.
Na het eten gaat H. zitten zappen op de bank. “Even cricket kijken!”, roept hij en al gauw zitten er twee kinderen naast hem die benieuwd zijn hoe cricket er uit ziet. Er komen allerlei sporten voorbij, maar het beloofde cricket komt niet. Wel zijn er ineens autoraces in beeld. “Auto’s!” roept B. enthousiast. Op het puntje van de bank zit hij fanatiek naar het racen te kijken. Eén van de auto’s vliegt uit de bocht en met z’n drieën zijn ze aan het scherm gekluisterd. Dan roept H. weer “Nu gaan we cricket kijken!” maar in plaats van cricket is er surfen. Ze moeten er alle drie om lachen. Dat herhaalt zich tot vier keer toe. Het is een gezellige boel op de bank voor de televisie, tot moeder A. ineens ontdekt dat het al bijna acht uur is!
“We gaan naar huis”, kondigt ze resoluut aan, maar B. wil blijven. Auto’s kijken. Als H. de televisie uit zet, laat hij zich mokkend van de bank glijden. Mama laat de kinderen netjes een hand geven. “Tot de volgende keer”.
We vonden het een gezellige dag. Wat ons betreft mag de volgende keer best wat eerder zijn dan over een jaar.

vrijdag 7 mei 2010

Vergissing

Sinds een jaar of acht ga ik naar m’n werk op een scooter. Het is me net wat te ver om te fietsen, maar een fatsoenlijke busverbinding is er niet en een tweede auto vind ik geen optie. Vandaar.
Meestal tank ik bij een klein tankstation in Grave waar ik langs kom. Je kunt er een krantje halen, een bos bloemen of wat lekkers voor onderweg. Druk is het er nooit en achter de kassa staan – om en om – twee gemoedelijke dames. Inmiddels weten ze zonder naar buiten te kijken dat ik bij het kleine bedrag van een drie-liter tankje hoor. Regelmatig hebben we korte gesprekjes over het weer.
Deze keer staat er zowaar een rij voor de kassa. Ik sluit achter aan en wacht. Afwezig kijk ik naar de chips en de flesjes spa als de kassamevrouw ineens roept: “O sorry, ik doe iets helemaal verkeerd!” Ik schrik op. De jongeman die al twee stappen op weg is naar de buitendeur heeft voor de verkeerde pomp betaald. “Het moet natuurlijk pomp drie zijn”, zegt de kassamevrouw. “Ik heb u voor pomp vier laten betalen, maar daar staat die mevrouw. Toch?” Die mevrouw knikt. “Die rode Toyota is van mij.”
“Eens kijken… hoe gaan we dat doen?” Even kijkt ze besluiteloos naar haar kassa, dan zegt ze resoluut: “Als u nou gewoon deze bon betaalt, dan krijgt u het bedrag van de verkeerde bon contant terug, en dan schrijf ik het hier op. Is dat goed? Dat wordt dan 59 euro 80.”
De jongeman vindt het goed. Hij betaalt voor de goede bon, krijgt duidelijk hoorbaar voor de hele rij twintig euro terug, mompelt een groet en vertrekt.
De rode Toyota betaalt voor haar eigen benzine en een strenge, zwijgende man voor mij rekent sigaretten en diesel af. Dan ben ik aan de beurt. “Pomp één”, zeg ik duidelijk, want je zult toch per ongeluk voor de verkeerde pomp moeten betalen. Terwijl ze de geldla open doet, zegt de kassamevrouw nadenkend. “Het is nogal een verschil, zestig euro of twintig. Dat móet ie toch gezien hebben…. Maar hij zei niks!”
Ik beaam het. Natuurlijk had ik dat ook gedacht en waarschijnlijk was ik niet de enige.
“Dat is dan vier euro vijfenzeventig”. Ik betaal en ze glimlacht vriendelijk.
Dan zet ik mijn helm op en start m’n scootertje. Met m’n volle tank kan ik weer drie dagen heen en terug.

Botten

Aanmelden voor mijn afspraak in het ziekenhuis gaat met een QR-code die ik op m’n telefoon heb staan. Er komt een bonnetje tevoorschijn waar...