vrijdag 29 maart 2013

Zombies met oordopjes


Ja, ik heb ook een smartphone en ik vind het heel vervelend als ik die niet bij me heb. Is dat het begin?


Dit is wat ik om me heen zie:
In de bus hebben acht van de tien passagiers dopjes in hun oren. Sommigen staren naar buiten, anderen kijken naar het kleine, zwarte kastje in hun hand en vegen daar af en toe met hun duim over. De mensen met oordopjes hebben een naar binnen gekeerde blik. Je ziet het verschil met de doplozen: die kijken echt, terwijl de doppen staren. Het geeft ze iets zombie-achtigs.

In de stad lopen kom ik regelmatig mensen tegen die in hun eentje lopen te praten. Vaak is een telefoontje in hun hand een duidelijke verklaring. Maar soms heeft zo'n prater allebei de handen in z'n zakken. Een dun draadje uit z'n oren verraadt dat er toch een lijntje met de buitenwereld is. Ergens is een onzichtbare gesprekspartner.

Op straat zie ik twee mensen die duidelijk samen op pad zijn. Ze praten allebei, maar niet met elkaar. Of ze praten niet, omdat ze allebei naar hun eigen muziek luisteren, allebei met hun eigen oordopjes.

Een toerist kijkt zoekend om zich heen: waar ben ik en waar moet ik heen? Er zijn genoeg mensen om hem heen aan wie hij de weg kan vragen, maar hij haalt een klein, zwart kastje te voorschijn. Een smartphone met gps.

Met een smartphone ben je nooit alleen. Je hebt je eigen muziek, je gezelschap, je wegwijzer, je raadgever bij je. Maar als je geen enkele reden meer hebt om contact te maken met mensen om je heen, word je dan geen zombie met oordopjes?

zaterdag 23 maart 2013

Een boot uit het verleden



 
 
 
 
 
 
 
 





Hij zit aan tafel met zijn ogen dicht.

Zijn blokjes brood onaangeroerd,

Zijn beker melk vergeten

Als ik hem groet, kijkt hij maar even op,

Hij mompelt dag

En nog iets vaags

Dan zakken weer

Zijn zware ogen dicht

Ik vraag hem

Heb je pijn?

Last van het licht?

Hij schudt zijn hoofd.

Wie heeft ze nou gemaakt?

Vraagt hij aan niemand

Of aan mij

 

Het gaat over een boot.

Zegt hij

Is hij terug

Naar voor mijn tijd?

Hij werkte bij een werf

En maakte schepen.

Ik meng me in zijn droom

En vraag:

Hoe maakte je zo'n boot?

Hoe groot?

Waarmee?Wat deed je?

En met gesloten ogen

Legt hij uit.

We maakten gangen,

Ja, zo noem je dat

Die gingen aan elkaar

Met koperen rode nagels.

Dan zwijgt hij lang

 

Ik zie een jonge man

Die trots een kleine boot bekijkt,

Tevreden strijkt

Over de koperrode koppen

In het hout.

Nog even

en hij gaat op reis.

 

 

vrijdag 15 maart 2013

Wazige vader


"Hee", zegt mijn vader als ik naast hem aan tafel ga zitten.
Er staat een bord voor hem met een paar blokjes brood en een lege melkbeker er op.
Zijn blik is een beetje glazig.
"Hoe is het?" Vraag ik en hij herhaalt "hoe is het", zwijgt even nadenkend en zegt dan "hoe is het met jou?"
Ik zeg dat het goed gaat en dat hij de groeten krijgt van thuis. Hij knikt vaag en ik vertel hem iets over mijn afgelopen vakantieweek.
Ik weet niet of hij het volgt. Hij verstaat me slecht. Vraagt vaak wat ik zeg of zegt iets dat ik niet thuis kan brengen. Koffie drinken wil hij wel. We gaan met de lift naar het restaurant, waar hij rond kijkt alsof hij er nooit eerder is geweest. Als ik koffie haal, valt hij in slaap.

Hij klaagt dat hij niet lekker zit. Alsof ie aan z'n rolstoel plakt. En hij moet naar de w.c.
Daarvoor moeten we naar boven. "Hee", zegt hij tegen het meisje dat hem komt helpen, "jou heb ik eerder gezien."
Weer terug in het restaurant haal ik een plakje krentenbrood voor hem. Met boter en suiker, daar houdt hij van. Ik probeer met hem te praten, maar hij reageert op flarden die hij opvangt van tafeltjes om ons heen. "Zei iemand mijn naam? Dat hoorde ik toch." Hij zoekt naar bekenden, maar als iemand langsloopt die hem groet, kijkt hij langs haar. Tot ik haar naam noem en zegt waar hij moet kijken.
Hij vergeet zijn krentenbrood. Als ik hem er op wijs, neemt hij een hapje, houdt de rest van het kwart in zijn hand tot het uit elkaar valt. Zijn ogen zijn weer dicht gevallen.

Het wordt druk in het restaurant. Een groep vrijwilligers komt alles klaarzetten voor een poffertjesfestijn. We gaan naar boven om even rustig op zijn kamer te zitten. Ik vraag me af hoeveel er tot hem doordringt van alles om hem heen. Hij lijkt half te slapen. We zitten een uurtje bij elkaar. Ik vertel hem over zijn huis, waar ik een paar dagen was, over oude foto's die ik vond, over een maquette die hij ooit gemaakt had. Hij reageert lauw.
Om half twee is er drukte in de gang. De vrijwilligers komen mensen halen om poffertjes te eten.

Mijn vader slaapt. Ik twijfel over wat ik moet doen. Om twee uur moet ik naar een afspraak. Bijna iedereen gaat poffertjes eten. Als ik straks weg ben, zit hij op een vrijwel lege afdeling.
Ik praat even met de activiteitenbegeleidster die hem goed kent. We komen tot de conclusie dat ik hem maar het beste naar het restaurant kan brengen.
Zachtjes schud ik aan zijn schouder. Ik zeg dat ik straks weg moet. "Waar moet je heen?" Vraagt hij. Eerst naar een afspraak, en dan naar huis, vertel ik hem.
"Dan moet ik ook maar naar huis gaan"

We gaan naar beneden, met de stroom mee het restaurant in. Ik zoek een plekje voor hem tussen bekende gezichten en neem dan afscheid. Hij wil weten waar hij zijn rolstoel kan laten als ie vertrekt. Waarom ik weg ga. Waarom ik pas over een week weer kom. Ik heb geen antwoorden. Alleen nog dag en ik moet gaan en tot volgende week. Hij protesteert niet. Ik moet rennen om de bus te halen.

Het regent. Bij het Centraal Station in Amsterdam staan 2 jongens muziek te maken. Een mooi, melancholiek liedje. Ik slik een brok weg en gooi twee euro in hun bakje. Dan neem ik de trein naar huis.

 

 

zondag 10 maart 2013

Dagje Amsterdam deel 2: Mövenpick hotel


Het regent nog steeds als we terug naar het station lopen. Langs het oude "Afrika" pakhuis, waar gewoon een nieuw gebouw omheen is neergezet, langs Nemo, het museum in de vorm van een schip, dat wel eens schoongemaakt mag worden, langs het hoge Mövenpick hotel. Daar worden we aangesproken door twee mensen die naar buiten komen. Enthousiast raden ze ons aan om het hotel binnen te gaan. Het is vandaag open torendag en je kunt daarbinnen een rondleiding krijgen op de hoogste verdieping. 
We kijken elkaar aan. Doen we dat? Ja, we doen het. 

We duwen de glazen deur open en doen de paraplu dicht. "Welkom", zegt een keurig geüniformeerde dame. "Het is open torendag. Er staat hier een heel welkomst comité voor jullie klaar." Verderop in de grote hal staan inderdaad nog drie uniformen. We zijn op dit moment de enige bezoekers. Iemand vraagt of ze onze mailadressen mag noteren en dan gaat een jonge man ons voor naar de lift. 
Hij stelt zich voor als Daniel, de manager van hotel Mövenpick. 
We zoeven naar de twintigste verdieping en daar laat hij ons vol trots twee gloednieuw ingerichte luxe kamers zien. Alsof we potentiële hotelgasten zijn vertelt hij over alle moderne snufjes in de inrichting. Een grootbeeldtelevisie met opnamemogelijkheid, minibar, geluiddichte tussendeur tussen slaap- en woongedeelte, extra grote badkamer. En het ontbijt is inbegrepen.

Het uitzicht over het IJ is magnifiek. Maar er komt nog meer. We klimmen twee trappen op en dan zijn we op de onbewoonde hoogste verdieping. Hier komen nooit hotelgasten, maar op de open torendag mogen we achter de schermen. In een lange, open ruimte met ramen ever de hele breedte wijst Daniël naar een bureau met een computer. "Het mooiste kantoor in Amsterdam." Hier worden allerlei onderhoudswerkzaamheden gedaan. We lopen de hele ruimte door en blijven staan bij het verste raam. "Kijk", zegt de manager, "straks op de dag van de kroning zitten wij echt in het centrum van het hele gebeuren."  Hij wijst waar het koninklijk paar langs zal komen. "We zijn helemaal volgeboekt en al dagen voor de kroningsdag moet iedereen gescreend worden die ook maar iets komt afleveren hier in het hotel!" Hij kijkt er duidelijk naar uit. 

Omdat we geïnteresseerd zijn, laat hij ook nog een paar vergaderzalen zien met vernuftige licht- en geluidsvoorzieningen. Dan brengt hij ons weer beneden. We schudden handen en hij wenst ons nog een prettige dag. In de ruime hal beneden zien we dat er nu meer bezoekers zijn. Fijn voor Daniël, maar wij vonden een privé rondleiding ook wel erg leuk. 
Als we naar de veerpont lopen, miezert het nog steeds. 
Een zonnetje was leuker geweest, maar verder was het een heel geslaagde dag met een onverwachte bonus hoog in het hotel.  moesten  we vaker doen, een dagje Amsterdam. 

Dagje Amsterdam deel 1: Het Java eiland



We zijn een paar dagen in Amsterdam (Noord) om dingen te regelen in het huis van m'n vader. Vandaag nemen we vrij en gaan we de stad in. Met de veerpont steken we het IJ over naar het Centraal Station. Vanaf daar  lopen we naar het Java eiland; daar zijn we nog nooit geweest.
Het is een druilerige, koude dag en we lopen stevig door achter het station langs, over een lange brug, naar de oude pakhuizen waar vroeger de koopwaar uit de hele wereld werd opgeslagen. "Panama" is nu een café-restaurant, "Brazilië" een winkelcentrum. Het Java-eiland ligt midden in het IJ. Er moeten straatjes met bijzondere gebouwen zijn en aparte winkels.

Hoewel het zaterdag is, komen we weinig mensen tegen. We vinden de straatjes met wilde architectuur: een vreemd allegaartje van totaal verschillende huizen. We wijzen elkaar gekke details aan: een raam als een scheef opgehangen schilderij, een gevel die naar boven golft, een gevel met een zigzaggende trap er voor langs. Grappig is, dat het vreemde samenraapsel zich drie keer herhaalt, waardoor het toch weer een soort eenheid wordt.  
Het is niet zo'n geschikt weer om mooie foto's te maken, dus we lopen al snel verder en duiken verderop dankbaar naar binnen bij "Pols potten". In die winkel is het niet alleen warm en droog, er is ook een heleboel te zien. Veel aardewerk, maar ook glazen vazen, meubels, lampen en leuke hebbedingetjes. We kijken er zo lang rond dat we bijna droog zijn, maar dan gaan we de regen weer in.
Na nog twee winkels hebben we zin in koffie, maar café's zijn hier dun gezaaid. Het hele Java eiland is vandaag niet echt een levendige plek. Als we eindelijk een bord tegen komen dat koffie belooft, zien we door de glazen deur erachter een lege hal. Aarzelend gaan we naar binnen. Het ruikt er naar gas. Een bord met een pijl wijst dat er boven een café is, maar we vinden de stinkende hal zo naargeestig dat we weer naar buiten gaan. 
We zijn aan het eind van het eiland. Met een bruggetje kun je weer het IJ over, maar vlak voor het bruggetje zien we een uitnodigende plek: "Neeltjes broodwinkel". Er staan twee lange tafels binnen, waar je iets kunt eten en drinken en waar kranten liggen die je intussen kunt lezen. We doen het allemaal; eten, drinken en lezen. De koffie is goed, de broodjes zijn heerlijk en de Engelse vrouw die ons bedient is aardig en geeft onze lunch een internationaal tintje.

Als we hebben betaald, ritsen we onze regenjassen weer zorgvuldig dicht en gaan op weg terug naar de veerpont achter het station. We zijn best tevreden over deze  kennismaking  met het Amsterdamse Java eiland.

maandag 4 maart 2013

Een knalgeel rolkoffertje


Er moet een flinke stapel boeken terug naar de bibliotheek. Met m’n gipsarm kan ik niet fietsen, dus ik zal er lopend heen moeten. Omdat ik geen zin heb om drie kilometer met een paar kilo boeken aan mijn hand of schouder te sjouwen, doe ik de boeken in een rolkoffertje.
Het koffertje was ooit onderdeel van een kerstpakket en het is knalgeel. Lekker opvallend.

Terwijl ik in het zonnetje loop met mijn niet te missen hulpstuk, denk ik aan het interview dat ik vorige week had met een  slechtziende vrouw over haar kledingkast. Door de oogziekte Macula Degeneratie was haar zicht, dat toch al niet sterk was, de laatste jaren zo achteruit gegaan dat ze nu een roodwitte stok en een geleidehond nodig heeft.

“Vroeger was ik heel erg van de kleurtjes”, zei ze, “maar sinds ik me echt als een slechtziende moet gedragen, is dat wel veranderd.” Ze vertelde dat ze wat rustigere kleuren was gaan dragen. Zwarten en grijzen, met dan wel een kleurig accent, want het moest niet te somber worden.

Aan het eind van het interview vroeg ik naar haar laatste aankoop en die beschreef ze enthousiast: een witte jurk met knalroze en oranje bloemen. Ik reageerde verbaasd dat dat nou niet klonk alsof ze de kleurigheid achter zich had gelaten. “Nou ja”, zei ze toen, “ik durf nu wel weer wat opvallendere kleuren te dragen... ik val toch wel op met mijn stok of met mijn geleidehond.”

Het was mooi dat een interview over een kledingkast eigenlijk over veel meer ging. Als je niet lekker in je vel zit, trek je meestal geen vrolijke, felle kleurtjes aan. De nieuwste aankoop van de vrouw liet zien dat ze zich ergens overheen gezet had.

 
Na drie weken saaie fleecevesten en een vormeloos regenjack, omdat andere warme kleren niet over het gips pasten, is het vandaag zonnig genoeg voor een elegante dunne jas. Mijn arm kan weer genoeg meebuigen om die jas zelfstandig aan te trekken en ik voel me opgewekt genoeg voor een opvallend knalkoffertje.

Je schikken in het feit dat je niet meer zonder geleidehond kan, is een lang proces. Voor een gebroken arm zijn drie weken in sombere kleren meer dan genoeg. Ik trek fluitend mijn gele rolkoffertje voort en denk met bewondering aan de vrouw die weer in kleur over straat durft te gaan.

 

vrijdag 1 maart 2013

Stroef bezoek


Met mijn rechterarm in het gips  is het lastig manoeuvreren met een rolstoel. Ik blijf een tijdje samen met mijn vader in de huiskamer van zijn afdeling zitten. Met een  schreeuwende vrouw tegenover hem en een open raam achter hem heeft hij het al gauw gezien. "ik wil hier wel weg", zegt hij en ik ben het zo met hem eens dat ik de rolstoel met 1 hand achter de tafel vandaan wurm en de gang in duw. Daar krijgen we hulp van een aardige verzorger, die ons even naar het restaurant brengt.

De tussenwand is dicht geschoven voor een muziek bijeenkomst. Een kleine ruimte is gewoon als restaurant open en m'n vader wordt aan de enige tafel gezet die vrij is. Ik schuif een stoel bij en ik haal voor ons allebei een kop koffie. Als ik weer ga zitten, zitten er verderop aan de (grote) tafel twee vrouwen. Even later gaat er een deur open in de tussenwand. Er komt een golf muziek door en en hekserige oude vrouw, die al meezingend aan onze tafel komt zitten. "Wat een stom liedje", roept ze zodra ze zit. De twee andere vrouwen vragen naar mijn gips en we praten even. 
Mijn vader drinkt zijn koffie en houdt zich afzijdig. Hij hoort slecht vandaag. Een dikke vrouw in een rolstoel maakt een bochtje achter hem langs en parkeert zichzelf naast hem aan tafel. Haar stoel botst tegen de zijne. Hij kijkt verstoord naar mij: wat is dat voor gebonk?

De heksvrouw vraagt uit de verte hoe mijn vader heet. Ik herhaal de vraag voor hem en hij mompelt zijn achternaam. Ze kijkt hem vrolijk aan en roept dat zij Schutte heet. "Altijd voor schut", voegt ze er lachend aan toe. Hij grijnst onwillig. Intussen is de muziek afgelopen en zijn ook de tafels achter de tussenwand weer beschikbaar. Het is lunchtijd. Er staat een rij personeel bij het lunchbuffet en de kassa. Ik wacht tot het er rustiger wordt en ga dan iets te eten halen, dat een behulpzame dame voor me naar onze tafel brengt. 

Daar is intussen een lange, zwarte man met wit haar aangeschoven. Hij grapt tegen mijn vader dat ie niet te veel moet eten, maar het gaat aan hem voorbij. Een beetje bozig vraagt hij aan mij of die vrouw nou nog steeds tegen z'n stoel zit te duwen. "Volgens mij niet", ik maak een verontschuldigend gebaar naar de dikke vrouw. "Is dat je vader?" Vraagt ze. Een van de andere vrouwen zegt meelevend op gedempte toon: "ja, we willen allemaal oud worden, maar het valt nog niet mee."
"Wat zegt ze?" Hij tuurt wantrouwig naar de overkant. 
"Ze vragen of je m'n vader bent."

We eten zwijgend terwijl om ons heen gepraat wordt. Dan zegt mijn vader dat de bijeenkomst wat hem betreft wel afgelopen mag zijn. Het lukt me om hem naar de lift te duwen en boven krijgen we duwhulp tot zijn kamer. Daar valt ie prompt in slaap. 

Het is niet altijd leuk, mijn wekelijkse vaderbezoek. Maar al is het niet altijd even gezellig, ik weet dat het belangrijk voor hem is dat ik kom. Dus al doet ie nog zo stug, mijn vrijdagen blijven voorlopig gereserveerd. Het geeft me niet alleen het gevoel dat ik een goede dochter ben, het levert me ook met grote regelmaat een verhaaltje op voor mijn weblog. 

Een nieuwe traditie

Vrijdagmorgen heb ik afgesproken met K. Ze komt op de koffie met. En ‘met’ is geen koek of taart, maar leesvoer. Allebei houden we van tekst...