zondag 30 september 2012

Afscheid van De Nieuwe Snaar

“De Nieuwe Snaar?” Zeiden mijn collega’s toen ik vertelde waar ik heen zou gaan: “Nooit van gehoord.” Nou, ze hebben nog één jaar om dat gemis in te halen, want De Nieuwe Snaar is bezig met een afscheidstoernee. We kennen ze al jaren. Vier gekke vlamingen die een mix maken van muziek, theater en circus. Prachtige teksten, de gekste combinaties van instrumenten en hilarische acrobatiek.
We rijden naar Eindhoven om hun laatste show te bezoeken: Koñec. In de volle zaal voert 50+ de boventoon. Jan de Smet, voorman van de groep, constateert opgewekt dat het publiek waardig mee ouder is geworden.
Maar het wordt geen gezapige voorstelling.
De eerste drie nummer zijn we nog niet enthousiast. Het geluid is niet evenwichtig. De teksten zijn slecht te verstaan. Maar ineens is de vonk er. In hoog tempo komen bekende nummers voorbij; Koñec is een compilatie van oud werk, maar er wordt gemixt en geroerd en toegevoegd. In een instrumentaal tussenstuk komt ineens een stukje Prokovjev voorbij: “Peter en de Wolf”. Als een van de mannen langs een doek omhoog klimt, spelen de anderen “Je t’aime, moi non plus”, terwijl je de klimmer in z’n microfoon hoort hijgen. Dezelfde acrobaat hangt tien minuten ondersteboven aan het plafond terwijl de anderen gewoon doorspelen. Van bovenaf levert hij zijn bijdrage. De mannen hollen over het podium, doen gekke dansjes, wisselen muziekinstrumenten uit of doen ineens een twirl-demonstratie.
Maar er zijn ook luisterliedjes met prachtige teksten. Meerstemmige zang, mooie melodieën. En dan weer een rare act waarin iemand in een betonmolen wordt rondgedraaid.
Na de staande ovatie en de gulle toegift reppen de artiesten zich naar de foyer om daar hun cd’s te signeren. H. koopt een dvd waar een persoonlijke opdracht op wordt geschreven. Een heel theater-optreden om later nog eens te bekijken. Want over een jaar is De Nieuwe Snaar geschiedenis.

vrijdag 28 september 2012

As je d’r niks an vindt, dan doe je’m gewoon uit.

In de huiskamer van het verzorgingshuis zit mijn vader bij de gespreksgroep. Zes bewoners en twee begeleiders. Ik ben vroeg en mag er bij komen zitten. Het thema van vandaag is muziek. “Heeft u vroeger veel gezongen?” vraagt de gespreksleider; “Meneer A?” Mijn vader glimlacht scheef: “Dat dorst ik niet”, zegt hij. En als er doorgevraagd wordt, vertelt ie dat hij wél van fanfaremuziek houdt. Als jongen speelde hij trombone in de fanfare.
Om de beurt vertellen de bewoners iets over zingen. “Wij waren thuis met zo veel kinderen, dat kon niet voor de buren hoor, als we allemaal gingen zingen”, vertelt meneer B. “Als er niemand in de buurt is, dan neurie ik wel eens wat.” Luisteren naar muziek vinden ze allemaal fijn.
Na een tijdje vertelt de gespreksleider dat hij iets heeft meegenomen: het is een grote, ouderwetse radio die hij op tafel zet. Er is herkenning, en de meesten hebben vroeger wel naar de radio geluisterd. “Klassieke muziek”, zegt meneer B. “Daar hield m’n moeder van. Maar om 1 uur begon het voetballen en dan moest m’n vader luisteren.” “Wij hadden helemaal geen radio”, zegt mevrouw S., terwijl volgens haar buurvrouw bij hààr thuis de radio altijd aan stond, “gezellig.”
“D’r sat so’n ronde knop aan, voor harder en zachter, en nog een ronde knop voor aan en uit. Nou, en as je d’r niks an vindt, dan doe je hem gewoon uit hè. So simpel is dat!” zegt de man naast m’n vader met een zwaar Amsterdams accent. Dan komt de gespreksleider met een volgende troef. De radio kan aan! Via een slimme verbinding kan hij de oude kast met een i-pod programmeren en hij laat er ‘De glimlach van een kind’ uit komen. Er komt weinig reactie. “Deze muziek hoort niet echt bij die radio hè”, zegt hij. “Dat was er toen nog niet. En wat vinden jullie dan van déze muziek?” Er volgt een popliedje van een hijgerige zangeres. De gezichten betrekken.
“U vindt het niks hè”, zegt de gespreksleider tegen mevrouw S. Ze schudt haar hoofd en hij vraagt of ze misschien kan vertellen waarom ze het niet mooi vindt. “Dat gegil hoeft voor mij niet,” zegt ze. “Het lijkt wel of ze geen adem kan krijgen”, vult haar buurvrouw aan. Maar meneer B. vindt het wél mooi. “Ik heb daar bewondering voor”, zegt hij, “IK kan niet zingen.” Hij vertelt dat hij vooral van opera houdt. Zijn moeder luisterde daar vroeger veel naar. Even later komt er een stukje ‘Carmen’ uit de radio. De meesten vinden dit ook gegil. Maar mevrouw S. geniet ervan. Bij een stukje Zuid-Amerikaanse carnavalsmuziek wordt geglimlacht. “Vrolijke muziek”, vinden een paar mensen, maar mijn vader schudt zijn hoofd. “Het is me te wild. Dat hoeft voor mij niet.”
Bij elke soort muziek vraagt de gespreksleider naar reacties en vaak komt er een opmerking over vroeger. “Elke tijd heeft z’n eigen muziek”, zegt iemand, en een ander heeft wel eens gehoord dat het uitmaakt waar je als heel klein kind veel naar luistert.
Het is leuk om deze mensen te horen praten, al is het meer een verzameling monologen dan een gesprek. Ze genieten er allemaal van, dat kun je zien.
Om kwart voor 12 lopen er voor het raam zusters met etenskarren voorbij en moet het gesprek afgerond worden. De radio wordt weer opgeborgen en langzaam staan mensen op en gaan de deur uit. Mijn vader blijft zitten in zijn rolstoel en ik vraag of hij mee gaat naar het restaurant. “Natuurlijk” zegt hij en als we daar zijn, vertelt hij over de fanfare, waar hij vroeger muziek maakte. Deze keer is het niet het verhaal dat ik ken, over zijn christelijke moeder die hem verbood om op zondag bij de fanfare te spelen. Vandaag vertelt hij me voor het eerst hoe leuk hij muziek maken eigenlijk vond.

vrijdag 21 september 2012

Zwarte zusters

“Pa”, staat er als onderwerp boven de mail van m’n broer en ik voel een lichte ongerustheid als ik hem open. Er zijn toestanden met pa, meldt de mail; hij belde deze week te pas en te onpas om te klagen. Hij was pas om half 1 door de nachtdienst naar bed gebracht; ze lieten hem niet plassen voor het slapen gaan; hij zat in de huiskamer met de vervelendste huisgenoten. Hij wilde zo niet verder... Ik bel mijn broer en zeg dat ik met de verzorging zal praten. En met pa.
Vrijdagmorgen zet ik me schrap voor een zware dag. Om elf uur loop ik door de gang van het verpleeghuis en ik zie hem al in de huiskamer zitten. Vorige week begon hij meteen te mopperen dat ze hem alleen aan tafel lieten zitten. Nu zegt hij niet zo veel. Als ik vraag of hij mee naar het restaurant wil om koffie te drinken knikt hij. “Ja! Want hier is het toch niks.”
Dan begint hij alsnog te klagen. Hij wordt hier gecommandeerd en ze laten hem maar praten en luisteren niet naar wat hij wil. Bij een kop koffie probeer ik er achter te komen wat hem dwars zit, want tot vorige week was hij niet zo boos en ongelukkig. “Dat Bouterse-gedoe, daar hou ik niet van”, zegt hij. Ik tel zwijgend tot tien en vraag of hij ruzie heeft met zwarte zusters? “Eentje maar”, antwoordt hij en omdat hij weet hoe weinig ik van z’n racistische opmerkingen moet hebben, probeert hij onbeholpen te nuanceren. “Ze moeten me niet commanderen. Ik weet wel dat wij het vroeger bij hun ook gedaan hebben, maar we leven hier in een vrij land...”
Wij en hun.
Ik vraag of er ook aardige zwarte zusters zijn en die zijn er. Geduldig vraag ik naar al zijn klachten en dan gaan we naar boven, waar ik zijn afdelingscoördinator R. opzoek en om een gesprek vraag. Even later zitten we bij elkaar. We nemen het lijstje door van ergernissen en grieven, bedenken oplossingen en krijgen uitgelegd waarom sommige dingen gaan zoals ze gaan.
Het is een goed gesprek, waarin mijn vader serieus genoemen wordt en dat is waarschijnlijk ook waar alles om draait. Als we uitgepraat zijn, ziet hij er wat tevredener uit. Voordat we weer naar beneden gaan om te lunchen geeft R. mij een hand. Tegen pa zegt ze: “Ik heb alles genoteerd meneer A. Gaat u nu lekker met uw dochter naar het restaurant?” Even legt ze een pikzwarte arm om zijn schouder en terwijl ik zijn rolstoel de gang in duw, lacht hij vriendelijk tegen haar.

zondag 16 september 2012

Kort verhaal in de trein

Het is druk in de trein. Ik heb een bundel korte verhalen bij me, maar het lukt me niet goed om me te concentreren; In de coupé voor me zit een jonge man te bellen en al praat hij niet hard, ik kan niet om z’n stemgeluid heen. Er zit een schor kraakje in en bovendien is het een heel intens gesprek. “Nee, maar ik brsmsp toch...” hoor ik, “dat kán niet, nee, dat kan écht niet...”
Ik kan niet anders dan meeluisteren en zie om me heen dat het met veel medepassagiers niet anders is. Met mijn boek open op schoot kijk ik uit het raam. De gekwelde kraakstem schiet weer uit. “Nee, dat is het niet. NEE! Nee!”
De man tegenover me zucht. Hij kijkt om naar de telefonerende jongen, haalt z’n schouders op en zegt half in de lucht, half tegen mij: “Je hébt d’r exemplaren bij...” Er gaan lachjes van verstandhouding door de coupé.
Ik probeer me weer in mijn boek te verdiepen, lees en herlees een paar regels, kijk weer op. “Asjeblieft, nee asjeblieft!” De stem barst nu helemaal.
Dan laat de man zijn telefoon zakken en begint te huilen. Hij legt z’n zwartgerande bril op het tafeltje voor zich en vist een zakdoek uit zijn zak. Stilletjes staart hij voor zich uit terwijl de tranen over z’n wangen glijden. Ineens vind ik hem niet meer irritant, maar heb ik met hem te doen. Wat ziet hij er weerloos en zielig uit zo. Het is stil in allebei de coupé’s. Ik lees mijn verhaal uit.
Als ik weer opkijk, heeft hij zich hernomen. Zijn bril staat weer op z’n neus, maar daarachter zijn z’n ogen een beetje rood.
In Utrecht stapt hij uit. Zonder te aarzelen loopt hij snel naar een roltrap en verdwijnt met z’n koffertje uit het zicht. Even later zet de trein zich weer in beweging en ik begin aan het volgende verhaal.

zaterdag 8 september 2012

De oudste inwoonster van Rottum.

“Bestemming bereikt”, zegt mijn Tom-tom. Ik parkeer naast de lage muur waarachter het kerkhof ligt. Precies tegenover het huisje van m’n tante. Er staat een bord in de tuin: Te Koop.
“Je bent nog net op tijd”, zegt ze als we elkaar begroet hebben. “over twee weken ga ik verhuizen.” Nooit eerder heb ik haar bezocht hier in het Groningse dorpje Rottum, maar nu ben ik blij dat ik het hele eind gereden heb. De zus van mijn moeder is 89, vitaal en eigengereid.
Ik loop achter haar door de achterdeur naar de keuken. Daar zet ze koffie en dan krijg ik een kleine rondleiding door het huisje. Kamer, slaapkamer, zijkamertje, “en deze trap gaat naar de zolder. Daar mag jij vannacht slapen.” De trap is smal en steil. Voorzichtig klimt ze voor me uit naar boven. “Loop jij maar achter me, dan kun je me opvangen”, grinnikt ze.
Ik moet een emmer meenemen, want ze wil me niet van die trap horen stommelen vannacht. Als de slaapplaats geregeld is, eten we pittige soep. Daarna haalt ze een mondharmonica te voorschijn om liedjes van vroeger te spelen. Na een tijdje stel ik voor om een spelletje te doen. De hele avond wint ze glansrijk van me, en daar heb ik geluk mee want ze kan niet tegen haar verlies, zegt ze nogal triomfantelijk.

Het slapen op zolder is om zeven uur afgelopen; mijn tante is een ochtendmens en ik pas me aan. Achter de rollator gaat ze me na het ontbijt voor door het dorp. “Hier woont het mannetje met de garage. Hij woonde eerst in dat huis daar, maar daar woont nu X, die een zoon is van Y. Die heeft me geholpen met m’n schuurtje. En hier links is het huis van m’n loodgieter. Zij moet deze week m’n waakvlam even aandoen, want dat lukt me zelf niet meer.” We kuieren het dorp uit over een landweggetje. Na twee kilometer draait ze abrupt de rollator om. “Ik wil niet te lang wegblijven, want misschien komt één van de kinderen langs vanwege mijn verhuizing.”
Als we bij het huisje terugkomen, is er buiten bedrijvigheid. Het is open monumentendag en de kerk is geopend. Langs het muurtje bij het kerkhof staat een marktkraam. Er hangen zelfgemaakte tassen met een bordje erbij: “Gemaakt door de oudste inwoonster van Rottum.”
We zijn er al langs als een vrouw naar mijn tante roept: “Hoe vind je je tassen d’r bij hangen?” Ze draait de rollator weer om en we kijken hoe de spulletjes uitgestald worden. Trots wijst ze op de tassen en vertelt over de verschillende stoffen en waar ze vandaan komen.

In haar kleine achtertuin drinken we koffie en dan gaat ze iets te eten maken voordat ik weer in de auto stap. Mijn aanbod om te helpen slaat ze af. “Ik wil het op m’n eigen manier doen. Ga maar wat lezen.” Na het eten loopt ze mee naar m’n auto. “Ben je niks vergeten?” Ik omhels m’n broze, taaie tantetje en zwaai met m’n arm uit het open raam. Voordat ik de bocht om ben, heeft ze zich al omgedraaid om weer naar binnen te gaan.

zaterdag 1 september 2012

2theloo

Het is al druk in de Kalverstraat op vrijdagmorgen om 10 uur. Niet met toeristen (al lopen er wel een paar) maar vooral met vrachtverkeer. Ook hier moeten winkels bevoorraad worden.
Ik ben vanaf half 8 onderweg en moet nodig. Dat zal geen probleem zijn op de plaats waar ik een reportage ga maken. 2theloo is the place to be voor winkelend publiek met hoge nood.
Ik heb een afspraak met E., de bedenker en oprichter van de succesvolle keten. Maar eerst ga ik even zo’n luxe toilet uitproberen. Het mag gratis, maar voor de geluidsopname gooi ik toch een euro in het poortje. Met de recorder aan klater ik extra hard en trek door. Als ik het poortje weer door ga, staat er iemand op me te wachten. “E. heeft wat oponthoud; hij is onderweg”, vertelt de man terwijl hij me een hand geeft. Hij stelt zich voor als de financiële manager van 2theloo en nodigt me uit om alvast naar de vergaderkamer te komen. Maar ik wil eerst nog even de winkel rond.
Wie voor een euro het wc-poortje doorgaat, krijgt een bonnetje. Daarmeer kun je 50 cent korting krijgen op de producten in de winkel. Hebbedingetjes, waarvan er veel met w.c.’s te maken hebben: zeep, handcrème, maandverband; maar ook nagellak en snoepjes.
Als ik alles heb bekeken, ga ik langs een metalen wenteltrap naar boven. Daar komt ik door een rommelig gangetje in een lange, smalle ruimte met een grote vergadertafel. De financiele man haalt koffie voor me en vertelt wat over het concept van de w.c.winkel en over zijn werk. Hij vraagt waar ik precies van ben, en midden in mijn uitleg over Dedicon en gesproken tijdschriften komt de directeur binnen.
E. is een joviale man, die graag en makkelijk vertelt over het succes van zijn idee. Het is zo simpel als wat. Wie in een stad rondloopt, moet op een zeker moment plassen. W.c.’s zijn lang niet altijd makkelijk te vinden, en vind je ze wel, dan zijn openbare toiletten vaak nare, vieze plekken. “Dat kan anders”, besloot E. Hij zette meteen hoog in met een w.c. winkel in de Amsterdamse Kalverstraat. Frisse, schone toiletten, waarvan de deuren beplakt zijn met levensgrote posters en ook de ruimtes zelf elk een opvallende inrichting hebben.
Anderhalf jaar later zijn er al zo’n 50 locaties van 2theloo in 6 verschillende landen. “Had je dat ooit gedacht?” vraag ik aan E., “dat je nog eens wc-baas zou zijn?” Hij lacht. “Nee, zoiets bedenk je niet van te voren. En ook niet dat het zo’n succes heeft.” Met enige trots vertelt hij dat ze kort geleden vanuit Las Vegas zijn benaderd om daar een locatie te beginnen.
Dat moet toch wel een enorme kick zijn, als je idee zo wereldwijd aanslaat, bedenk ik. Toch heb ik liever m’n eigen baan. E. mag dan de hele wereld over reizen voor z’n bedrijf: ik ben met een olifantenverzorger meegeweest in het olifantenverblijf, praat met glazenwassers en voetballers, ging op pad met een rattenvanger en deed een workshop hoge hakken lopen.
En nu heb ik weer een leuk gesprek gehad met de directeur van een succesvol, trendy bedrijf dat de wereld verovert: 2theloo.

Een nieuwe traditie

Vrijdagmorgen heb ik afgesproken met K. Ze komt op de koffie met. En ‘met’ is geen koek of taart, maar leesvoer. Allebei houden we van tekst...