zondag 28 maart 2010

Boom

Zaterdagmorgen even over negenen komen we bij mijn vaders huis aan. De gordijnen zijn nog dicht. Gelukkig heb ik een sleutel en we laten onszelf binnen. Pa zit in zijn pyjama in de kamer; de thuishulp is nog niet geweest. Maar de gordijnen mogen wel een stukje open.
Pal voor de heg parkeert een jeep met daar achter een opgevouwen hoogwerker. Mijn broer is gearriveerd. Z’n maat staat ook al op het pad. Kistje onder zijn arm met een kettingzaag.
Vandaag gaat de boom om. Een moerascipres van ruim 15 meter hoog, die met zijn wortels langzamerhand het pad levensgevaarlijk maakt. De vergunning is verleend en nu moet het gebeuren.

De hoogwerker wordt zorgvuldig op z’n plaats gezet met wijd uitgeklapte spinnenpoten tot midden op straat. Drie kettingzagen worden van brandstof voorzien en uitgeprobeerd. Op het pad staat een tractor die een grote hakselaar moet aandrijven. De snippers worden straks in een dichte aanhangwagen geblazen die midden voor het raam is klaargezet. Jammer voor pa. Hij zal naar buiten moeten om het schouwspel te zien.
De thuishulp heeft hem intussen geholpen met wassen en aankleden. Terwijl ze handig zijn steunkousen aantrekt, loopt het werkvolk naar binnen koffie. Het wordt geen lange koffiepauze; iedereen heeft zin om aan de slag te gaan.
Al gauw vallen de eerste takken. Als de hakselaar begint te razen help ik pa in zijn jas. We zien de stam kaler worden en H. voert de takken aan de gulzige hakmachine.
Na een uur kan de hoogwerker niet hoger. Mijn broer roept iets naar zijn maat op de grond maar het is onverstaanbaar. Ik zie hem zijn mobiel te voorschijn halen. Hij belt naar beneden dat de kruin er aan komt. Vakkundig zaagt hij een moot uit de stam en bepaalt zo de valrichting. Precies midden op het grasveld.

Na de tweede koffieronde blijf ik binnen bij m’n vader. We nemen de post door en kijken uit het raam. Boven de aanhanger uit zien we het bakje van de hoogwerker. Na een tijdje komt het naar beneden. Buiten staat een groepje buren. De stam gaat om…daar willen we bij zijn!
Onderaan is de stam veel dikker en deze moot eruit kost meer moeite. Ik probeer uit te mikken wanneer ik een filmpje moet maken, maar ben net te vroeg. Met een indrukwekkende dreun valt de kale boomstam op het hobbelige pad. Netjes volgens plan.
“Mooi gedaan broertje!” Hij haalt nonchalant zijn schouders op. “Ach, dat hebben we al zó vaak gedaan.” En ze gaan de stam te lijf met de kettingzagen.
Ik ga naar binnen om broodjes te smeren. In de kamer zie je nu al dat het deze zomer veel lichter zal zijn in huis.

zondag 21 maart 2010

Weekendje Zeeland

Zeeland is doordrenkt van Hollandse geschiedenis. In het kleine plaatsje Veere staat een enorme kerk uit te stralen hoe welvarend Veere in de 18e eeuw was. Van dichtbij zie je dat het gebouw een lappendeken is van aanbouwsels en reparaties. Een bombardement en een brand hebben ooit veel schade toegebracht.
In Vlissingen hoor je de zee ruisen. Michiel de Ruyter staart vanaf zijn sokkel over het water. Iets verderop staat een zeemansvrouw voor altijd op haar man te wachten. Haar stenen rok strak naar achteren gewaaid.
Het is vrijdagavond en we lopen over de Vlissingse boulevard. Vanmiddag kwamen we langs een merkteken dat aangaf hoe hoog het water kwam in 1953. De zee is nu glad en rustig, maar in het donker heeft ie toch iets beangstigends. Rode en witte lichtbakens knipperen geruststellend elk hun eigen ritme. Als een groot schip verderop voorbij vaart, rollen er ineens golven aan met witte schuimkoppen.
Er staan lage flats langs de boulevard en achter sommige ramen zien we statieven met kijkers. Ik snap waarom; de zee is fascinerend. Altijd anders.

Zaterdagmorgen maken we een echte strandwandeling. Het is bewolkt maar het is heerlijk aan zee. Vissers gooien hun lood 100 meter het water in en wachten geduldig op platvissen. Met weinig resultaat. “Het is te koud om te azen”, vertrouwt één van hen ons toe. “Maar dit is leuker dan boodschappen doen.”
We zijn niet de enigen op het strand. Het is een goeie plek om je hond uit te laten. Een schapenhond heeft zijn eigen baasjes moegespeeld en komt proberen of wij zijn stuk hout weg willen gooien. H. gooit en de hond spuit weg. Met een sliding komt ie gelijk met het stuk hout aan. Hij kijkt of zijn bazen er nog zijn en komt dan verwachtingsvol bij H. terug. Nog een keer? Na vijf keer heeft H. er genoeg van en we zien lachend hoe de hond een nieuwe werper vindt.
’s Middags gaan we naar het Zeeuws Museum in Middelburg. Daar zien we op een reeks wandtapijten de zeeslagen uitgebeeld tussen de Spaanse overheersers en de eigengereide Zeeuwen; de tachtigjarige oorlog in beeld.
De geschiedenis is alom tegenwoordig hier, net als de zee. Van vrijdagmorgen tot zondagavond ademen we Zeeland en de zee in. Na het lange weekend zijn we even helemaal uitgeruisd.

dinsdag 16 maart 2010

Grijze jongens

Of ze als jongens aardig waren weet ik niet, maar als oudere mannen zijn ze een mooi stel bij elkaar. H. viert z’n verjaardag en drie broers reden het halve land door om hem te feliciteren. Als een levende illustratie van het Boekenweekthema zitten ze jeugdherinneringen op te halen. Hoe J. zijn oudere broer F. overhaalde om die stoere rooie brommer te kopen. J. kon em dan lenen. Alle technische mankementen worden enthousiast besproken.
Hoe pa ooit boos de kerk verliet na een preek over de evolutieleer. Hoe B. jaren in Suriname doorbracht met z’n opvallende, lichtblonde kindjes.
Mijn H., de benjamin, was nog niet overal bij. De kerkgang in het theatergebouw was voor zijn tijd. Luid lachend vertelt F. over de maskers en decorstukken die veel interessanter waren dan de preek.
Net als in de Nederlandse literatuur speelt het geloof voortdurend een rol op de achtergrond. Er zijn herinneringen aan een flamboyante dominee, aan allerlei ge- en verboden van vroeger…
Een dag later neem ik op m’n werk een pak krantenartikelen door. Ik stel een gesproken tijdschrift samen met verhalen, recensies en artikelen over literatuur.
“Jongens waren we, maar aardige jongens.” De onsterfelijke eerste zin van Nescio’s Titaantjes duikt steeds op. Logisch; het is het motto van de boekenweek.
Ik zie de jongens voor me. Vier grijze mannen in onze huiskamer. Druk pratend over vroeger. Af en toe klinkt een schaterlach over iets dat lang geleden nog heel belangrijk leek.

woensdag 10 maart 2010

Vuurtje stoken

Het is m’n vrije dag. Dat wil zeggen, ik ben thuis. Maar er is een hoop te doen. Behalve de huis- tuin en keukenklussen ligt er een freelance opdracht waar ik vandaag aan wil beginnen. Ik sta dus vroeg op, want er moet ook nog hardgelopen worden.

De zon schijnt al als ik de achterdeur uit ga. Er ligt een grote stapel snoeiafval op het terras en iets verderop staat de vuurschaal. Als ik dat zie, krijg ik toch zo’n zin om een vuurtje te stoken. Dunne droge spriettakjes in het midden, een tentje van handlange takjes er omheen bouwen en daar omheen serieuze takken. Zo kun je met 1 lucifer een prachtig vuur maken als je het met beleid doet.
Tijdens m’n warming up zoeken mijn ogen in de takkenberg naar bruikbaar spul. Maar zo’n brandstapel bouwen kost veel te veel tijd. Ik moet andere dingen doen.
Ik loop mijn rondje en denk aan vuur. Vorige week las ik een jeugdboek –jaja, voor m’n werk hoor – over een jongen die onder barre omstandigheden moest overleven in een koud winterlandschap. Een indiaan leerde hem een vuur te bouwen dat zelfs een regenbui kon overleven. Handig.
Is het normaal dat ik zulke dingen leuk vind? Vuurtje stoken, fluiten op een grasspriet, jongleren, knutselen met hout...
Een paar maanden geleden verscheen “het spannende avonturenboek voor jongens”. Daar staan ze allemaal in, als spannende doe-dingen voor jongens. En nog veel meer: een vlot maken, knopen leggen, onzichtbare inkt maken…
Ik geloof er niks van dat alleen jongens die dingen leuk vinden. In Zweden kun je op vakantie op een zelfgebouwd vlot. Ik ken volwassen vrouwen die enthousiast geocachen, een soort schatzoeken. Heel veel volwassenen, zowel mannen als vrouwen, vinden het heerlijk om op een grote trommel te slaan. Nu ik dit zo bedacht heb, durf ik rustig te zeggen dat ik gek ben op fikkie stoken.
Vandaag heb ik er even geen tijd voor, maar die stapel takken buiten wacht wel.

woensdag 3 maart 2010

Begrafenis

We gaan naar de begrafenis van tante N.
Ze was de oudere zus van mijn schoonmoeder en haar grote voorbeeld. Op haar negentigste fietste ze nog wekelijks naar de kerk in het buurdorp en had ze een druk sociaal leven. Een vitaal mens. Ook mijn schoonmoeder bleef altijd in beweging. Toen ze negenentachtig was stierf ze. Tante N. woonde de begrafenis bij in een rolstoel, revaliderend van een gebroken enkel. Een paar maanden later fietste ze weer en we dachten dat ze honderd zou worden.
Maar dat heeft ze niet gehaald.
Dezelfde kerk, hetzelfde kerkhof. Het lijkt een herhaling van de begrafenis van haar zus. Net als toen zit de kerk vol. Ontroerde kleinkinderen vertellen over hun herinneringen aan deze geliefde oma. Over logeerpartijen, boterhammen met dik suiker en uitstapjes naar de Zaanse Schans met als hoogtepunt het snoepwinkeltje. Vertederende achterkleinkindjes kijken met grote ogen naar de kist met hun “witte oma” en mogen elk – samen met papa of mama – een kaars aansteken.
De dominee vertelt over het bewogen leven van tante N., dat natuurlijk nauw verbonden was met dat van haar kleine zus. Het is een verhaal als een zielig kinderboek. Al jong werden de zusjes wezen en moesten ze aan het werk. Een oudere zus, eeuwig zwanger, kon wel hulp gebruiken in het huishouden. Op haar veertiende kwam N. er in huis, om op haar zestiende te vluchten; de verpleging in. Het zusje van twaalf mocht het stokje overnemen en heeft lange jaren de hele huishouding van dat uitdijende gezin gedaan. Een vriendelijke zwager kon nog net voorkomen dat haar erfdeel werd ingepikt om de kost en inwoning te vergoeden. Geen van de twee zussen had later rancunes over deze gang van zaken. Ze waren allebei taai, eigenwijs en optimistisch. Tot op hoge leeftijd.
Na de dienst loopt een lange stoet mensen naar het kerkhof, een halve kilometer verderop. Net als bij die andere begrafenis.
Haar graf is vlakbij dat van mijn schoonmoeder. Alleen de man van tante ligt er tussen. Die ligt er al 50 jaar. Zolang heeft ze het alleen gerooid.
Terug bij het kerkje krijgen we koffie en een broodje. Het is geen treurige bijeenkomst. De broers van H. zijn er met hun vrouwen, en H. ziet veel mensen van vroeger. Veel van hen zijn langs onnavolgbare lijnen verre familie van hem. Ook komen we mensen tegen die om verschillende redenen niet meer thuis konden of wilden wonen en tijdelijk onderdak vonden bij tante in huis. Bijzonder.
Het is al laat in de middag als we terugrijden. We zijn tevreden dat we er bij waren. De begrafenis van een speciaal mens.

Een nieuwe traditie

Vrijdagmorgen heb ik afgesproken met K. Ze komt op de koffie met. En ‘met’ is geen koek of taart, maar leesvoer. Allebei houden we van tekst...