Geconcentreerd leest F. de zinnen op die ik voor haar heb
opgeschreven. In elke zin vult ze het goede voorzetsel in. Schrijven gaat haar
goed af en het lezen van de Nederlandse taal gaat ook behoorlijk goed. Maar
praten vindt ze moeilijk. Daarom bedenk ik elke week een paar onderwerpen om
over te praten.
Vorige week vroeg ik haar om iets te vertellen over haar
beste vriendin. Die had net haar inburgeringsexamen gedaan. Voor vier van de
vijf onderdelen is ze geslaagd. F. mist haar vriendin in de klas, want na het
examen gaat die niet meer naar school. Dat laatste vak moet ze op eigen kracht
bijspijkeren, gelukkig nog wel met hulp van een taalcoach.
Voor deze week heb ik als oefening opgeschreven: ‘Je hebt
een brief van de belasting gekregen die je niet helemaal begrijpt. Vraag hulp
aan je contactpersoon.’ F. begint de opdracht te lezen: ‘je hebt een brief van
de belasting gekregen’. Ze kijkt op en roept: ‘Ik héb een brief van de
belasting gekregen. Gisteren!’
Struikelend over haar woorden vertelt ze dat in die brief
stond dat ze een fors bedrag moet betalen: meer dan duizend euro. En dat ze
haar contactpersoon heeft gebeld, die samen met haar de brief heeft
doorgenomen. Ze had twee maanden te veel toeslag gekregen voor de kinderopvang
van haar twee peutertjes, maar wat ze nu moest terugbetalen was veel te veel…
In de emotie verhaspelt F. haar werkwoorden en gooit de
zinsvolgorde door elkaar, maar ik begrijp haar verhaal goed. Haar
contactpersoon van Vluchtelingenwerk heeft met de belasting gebeld en geeft
haar advies. De paniek is bezworen en ze vertrouwt erop dat het in orde komt.
Nu dat duidelijk is, vraag ik haar om het verhaal nog eens
te vertellen, maar nu langzaam en met mooie zinnen. Dat doet ze. Als ze er
genoeg tijd voor neemt, maakt ze keurige zinnen, waar maar af en toe een fout
in zit. ‘Maar je vertelde het de eerste keer ook goed’, zeg ik tegen haar. “Ik
kon goed begrijpen wat je zei.” Ze lacht een beetje.
Dan vertelt ze dat ze haar inburgeringsexamen in juni al wil
doen. Het staat eigenlijk gepland in augustus, maar dat is net na de
vakantieperiode. Ze wil het liever vóór de vakantie doen. Eind juni. We tellen
samen: dat is al over vier maanden. Spannend! Ik vraag of ze weet wat dapper betekent. Ze schudt haar hoofd en ik vertaal het in haar
halve moedertaal Frans. Brave. “Ik
vind het dapper van je”, zeg ik. En we spreken af dat we goed gaan oefenen met
het moeilijkste onderdeel: Nederlands praten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten