PLONS, daar gaat weer een dikke wilgentak het water in. Eens in de drie jaar moeten onze wilgen geknot worden. In drie jaar tijd zijn sommige takken zo dik als mijn been en wel een meter of vijf, zes hoog geworden. H. zaagt eerst het bovenste deel af met een stokzaag en dan gaat hij met de kettingzaag de dikste stukken te lijf.
“Ow,” zegt H., “dat is niet zo slim – nu heb ik geen houvast meer om aan de kant terug te komen.”
Ik leg mijn gereedschap neer en loop voorzichtig langs de aflopende rand langs het water naar het buur-terras. Eerst pak ik de kettingzaag aan. De houten vlonder is nat en glibberig, merk ik als ik naar H. toe buig om hem een hand te geven. Met een grote stap zou het moeten lukken om van de boomstronk naar de kant te komen.
Maar hij wankelt en als hij even voluit op mijn hand leunt, wankel ik ook. Oeps, daar gaan we. H. helemaal en ik half in de sloot. Ik voel meteen m’n laarzen vollopen en weet niet hoe snel ik weer op de kant moet klauteren. Achter me hijst H. zich op de gladde planken. Aaaah, koud!
Lachend zompen we naar de achterdeur. Terwijl we onze drijfnatte sokken en broeken afstropen, komt de zon prompt achter een wolk vandaan. Mooie timing. Met een vieze, natte bundel kleren hol ik naar boven om de boel meteen in de wasmachine te gooien.
Een kwartier later staan we weer buiten met droge kleren aan. Het gevaarlijkste werk is gedaan. Nu nog de hele bende opruimen. We zagen en knippen tot ik m’n rug voel. Dan heb ik er genoeg van. Morgen verder? Nou nee, H. gaat nog even door. Ook als het weer eens flink begint te regenen. Hij komt pas binnen als het al donker begint te worden.
Ik maak een foto van onze kale knotwilgen. Wat hebben we veel gedaan vandaag! Morgen het laatste restje en dan is deze klus klaar voor het einde van het jaar. Goed gedaan, toch!