“Heb je geen bezoekers meegebracht?” vraagt mijn vader als ik binnenkom. “Nee”, zeg ik verbaasd. “Ik kom toch altijd alleen?” Hij mompelt iets vaags over mensen die komen praten en gooit intussen een schep koffie naast het filterzakje.
Terwijl we samen verder koffie zetten, vertelt hij dat er gebeld is door de thuiszorg en dat ze straks komen. Om één uur.
Dat is het nog lang niet. We drinken vast een kop koffie en kijken de post door. Als ik vraag of hij nog een kop koffie lust, zegt hij: “Ja, lekker. Ik heb nog geen koffie op vandaag.”
Dan begint hij over mijn moeder. Vanmorgen zag hij haar weer. Alsof ze echt in de kamer zat. Maar antwoord geven doet ze niet. Zodra hij haar iets vraagt, is ze verdwenen.
“Waarom zegt ze nooit iets tegen me”, klaagt hij. Ik beaam dat dat jammer is en vraag hoe het zit met dat thuiszorg-bezoek. “Weet je zeker dat ze vandaag komen?” Hij weet het niet zeker. “Eerst zeiden ze maandag..” aarzelt hij. Maar hij blijft onrustig naar buiten kijken of er al iemand komt.
Ik bel op. Er blijkt een afspraak te zijn voor een telefonisch evaluatiegesprekje. Maandag, om één uur. Ik schrijf het voor hem op.
’s Middags eet hij met lange tanden. Het smaakt hem niet. Even naar buiten wil hij wel; het is zonnig. Na het blokje om blijft hij nog even voor het huis in de zon staan. Pas als ik voor hem uit loop, komt hij weer wankel op gang.
In de keuken staan de borden nog van het middageten. “Ga maar lekker zitten”, zet ik, “dat afwasje doe ík wel.” “Welnee, ik help je wel even”, zegt hij, maar als hij z’n jas uit heeft, zakt ie op zijn makkelijke stoel in slaap. Ik was de borden en ga bij hem zitten.
Na een half uurtje maak ik hem voorzichtig wakker. We proberen een gesprek, maar hij kan de woorden niet goed vinden. Het heeft iets te maken met mensen in de kamer, die elke dag komen, terwijl hij weet dat ze er niet zijn. Of ze bedreigend zijn, vraag ik, maar dat is niet zo. Het maakt hem alleen zo rusteloos.
Om vier uur loopt hij mee naar de bushalte. De bus komt meteen en ik geef hem een afscheidszoen. “Dag pap. Hou je taai. Ik bel als ik thuis ben.”
De bus trekt op en ik kijk door het achterraam. Daar staat hij, leunend op zijn stok. Net voor we de bocht om gaan zie ik dat hij zich langzaam omdraait om terug te lopen naar huis.
vrijdag 11 maart 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Vogels voederen
Ik zit aan de keukentafel noten te kraken en ik denk aan de vogels. De kraaien en kauwtjes die net als ik in de herfst bij de plaatselijke n...
-
Het is ongeveer 10 kilometer fietsen naar Sanguin en voor alle zekerheid doe ik een regenjas aan. Als ik er bijna ben, begint het zachtjes...
-
Er ligt een klein, hemelsblauw eitje in de tuin. Helemaal gaaf ligt het op een onbegroeid stukje grond. Mijn eerste opwelling is, het op e...
-
“Maak er eens een wat mooiere opstelling van”, zegt dirigent W. De alten wat meer naar links ja, en de sopranen een beetje naar voren… Geh...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten