zondag 24 november 2013

Hibiscrub en bactroban

Helemaal ontsmet stap ik onder de douche vandaan.
Van het ziekenhuis kreeg ik de instructie om voor de operatie hibiscrub en bactroban in huis te halen.
 

Het blijkt te gaan om een soort antibacteriële zeep en een neuszalf. Ik weet niet zo goed hoe ik het moet gebruiken, maar op internet vind ik ergens een ziekenhuisfolder met uitleg. De neuszalf moet vijf dagen lang twee maal daags met een wattenstaafje in de neusgaten gesmeerd worden en met de hibiscrub mag ik me enkele dagen lang vóór het douchen van top tot teen inzepen. Dat alles moet er voor zorgen dat ik zo bacterievrij mogelijk het ziekenhuis in ga.

Terwijl ik voor de spiegel het doorzichtige zalfje in mijn neus smeer, bedenk ik hoe relatief dit alles is. Toen ik eind juli van mijn fiets viel en mijn heup brak, werd ik regelrecht vanuit de berm naar het ziekenhuis gebracht. Niks hibiscrub en bactroban. Toch hou ik me braaf aan de voorschriften. Ik droog me af met een schone handdoek, trek frisgewassen kleren aan en dan verlaat ik de badkamer. Op mijn blote voeten loop ik over de groezelige vloer van de overloop en dan de trap af, die nodig gezogen moet worden. Beneden heeft H. al thee gezet en met mijn bacterievrije neus wrijf ik even langs zijn ongeschoren wang.

Nog een paar dagen, dan word ik geopereerd. En over een week ben ik al weer thuis. Dan zal ik het druk krijgen met revalideren. Weer aan de pijnstillers, weer aan de tromboseprikjes, weer voorzichtig leren lopen. Maar ontsmetten met hibiscrub en bactroban hoeft dan niet meer. Laat die bacteriën maar komen.

zaterdag 23 november 2013

Blindengeleidehonden


Toevallig  heeft mijn dochter een vrije dag als ik met mijn twee slechtziende redacteuren een vergadering bij mij thuis heb afgesproken. Ze wil ze wel even van de trein gaan halen in haar Fordje Ka. Passen daar twee passagiers en twee geleidehonden in? Vast wel.

Terwijl zij op weg gaat naar het station, zet ik koffie en speculaas klaar en maak al wat voorbereidingen voor de lunch, zodat dat straks niet te veel tijd kost. We hebben veel te bespreken en om half drie moeten ze weer weg.
Als ze een tijdje later binnenkomen is het huis meteen vol hond. Twee vrolijke labradors verkennen het huis, slobberen gulzig van het water dat ik voor ze neerzet en snuffelen in alle hoeken voordat ze een plekje zoeken in de buurt van onze voeten.

We beginnen met koffie, koek en even bijkletsen. Het gaat vooral over de honden, die dan ook behoorlijk aanwezig zijn. De grootste heeft meteen vriendschap met mijn dochter gesloten, die, volwassen als ze is, meteen weer de Mama-ik-wil-ook-een-hond reflex heeft. De blonde labrador is sinds kort de geleidehond van E. Ze vertelt hoe blij ze met hem is en hoe anders hij is dan haar vorige hond, die al een paar jaar geleden overleden is. De kleinere zwarte is een stuk ouder, en ondergaat het dolle geduw en gesnuffel van de ander een beetje lijdzaam. 

Maar als we na de lunch even naar buiten gaan, zodat de twee nog even kunnen rennen voor de terugreis, is het de zwarte die over een slootje springt, een rietsigaar vangt en woest stukbijt en weigert om meteen braaf terug te komen als het baasje roept. We zijn maar net op tijd terug. De taxi voor A. staat al voor en de chauffeuse zegt een beetje kribbig dat ze op het punt stond om weer weg te rijden.
“Maar er was afgesproken dat jullie eerst zouden bellen”, zegt A. geschrokken. Ze stapt in de taxi en deze keer luistert haar zwarte monster gelukkig meteen en komt netjes voor haar voeten zitten.

E. gaat met de bus naar het station en omdat mijn dochter inmiddels vertrokken is, breng ik haar naar de halte. Met de fiets, want een kilometer lopen kan ik op het moment niet. Je moet goed nadenken over hoe je iemand met een geleidehond de weg wijst. Ik vertel waar wel en geen stoep loopt, waar een oversteek is en waar we links of rechtsaf moeten. Dat is precies genoeg informatie voor E. om haar hond de goede commando’s te kunnen geven. En de rest doet hij. Als ik ze even voor laat gaan omdat op een voetpad zo’n zig-zag hekje staat, zie ik dat de hond keurig precies genoeg ruimte maakt om E. door het hekje te laten. “Wat doet ie dat knap”, roep ik vanaf m’n fiets en E. zegt trots: “Dat is de eerste keer dat we zo’n hekje doen!” Bij de bushalte laat ik het duo met een gerust hart achter.

Ik fiets naar huis om een verslag te gaan maken van onze vergadering. Het was een productieve bijeenkomst, maar dat is niet interessant voor een blog; dat komt gewoon in de notulen.



zondag 17 november 2013

Instappers

’s Morgens een nieuwe heup, in de namiddag de eerste loop-oefening. Zo zal het gaan volgens de informatie-klapper van het ziekenhuis. En op de tweede dag na de operatie, als ik de trap op en af kan, mag ik weer naar huis. Dat is lekker snel.
De klapper geeft als instructie mee dat het raadzaam is om stevige schoenen mee te nemen. Liefst instappers, want ik zal niet kunnen en mogen bukken om veters of ritsen vast te maken.

Als er één soort schoeisel is, waar ik een hekel aan heb, zijn het instappers. Maar omdat ik straks toch echt zelf m’n schoenen aan wil kunnen trekken, ga ik wel op zoek.
In de schoenenwinkel bekijk ik somber het rekje met instappers. De één nog vreselijker dan de andere. De meeste met van die opstaande randjes om de neus en sommige, ieiek, met zo’n bengelend muntje voorop. Het enige paar dat ik min of meer aanvaardbaar vind, heeft een prijskaartje van 95 euro.
Ik kijk rond of er nog andere mogelijkheden zijn. Korte laarsjes misschien, die wijd genoeg zijn om zo in te stappen? Terwijl ik alle laarzen inspecteer op bruikbaarheid, komt een verkoopster vragen of ik het kan vinden. Ik leg haar mijn probleem voor en samen constateren we dat geen van de laarzen geschikt is om zonder bukken in te stappen. Onverrichter zake ga ik naar huis.

Waarom koop je geen sloffen? Vraagt mijn dochter een dag later. Ze wijst een paar half-hoge zachte ‘laarsjes’ aan bij Hunkemöller. Ik vind ze best leuk en ga ze passen. Maar helaas, als het kartonnen zooltje-voor-de-show er uit is, zijn deze alles behalve stevig.
Een uur later vind ik uiteindelijk voor een habbekrats een paar doodsaaie, grijze pantoffels. Ze zijn stevig, ze zijn warm, je kunt er zo instappen, maar mooi….. ach, je kunt niet alles hebben. “Nooit gedacht dat ik nog eens zulke pantoffels zou kopen”, zeg ik tegen E. als ik ze meeneem naar de kassa.

Thuis haal ik die saaie, grijze dingen uit hun doos en bedenk dat er misschien toch nog wel iets van te maken is…



Zo zijn ze wel grappig toch? Je moet zo’n ziekenhuis bezoek ook niet somberder maken dan nodig is.
  

zaterdag 9 november 2013

Een kunstheup. Mag ik even een potje janken?

Ik wist dat de mogelijkheid bestond. Als ik pech had, zou de breuk in mijn bot de bloedtoevoer naar de kop van de heup teveel belemmeren en dan kon die afsterven.
Pas toen de orthopeed me op de foto aanwees wat er gebeurde, begreep ik dat het andersom was geweest: als ik geluk had, zou het goed gaan. Zoveel geluk had ik dus niet.

Door volhardend te oefenen was ik weer zover dat ik een kilometer kon lopen zonder krukken. Een beetje hinkend nog, maar toch. Maar op een dag ging het niet meer. Zakte ik door m’n been, hoe ik ook probeerde om het stevig neer te zetten.

In het ziekenhuis heb ik weer twee krukken nodig om de lange gangen door te komen. Van de fractuurpoli naar de röntgenafdeling en terug en dan mag ik meteen door naar de orthopeed. Die bevestigt mijn bange vermoeden dat het foute boel is en dat ik alsnog een kunstheup moet. Geduldig wacht hij tot ik m’n neus gesnoten en drie keer diep ingeademd heb en net zo geduldig beantwoordt hij al mijn vragen. “Kun je het hebben om meteen een afspraak voor een operatie te maken?” vraagt hij dan voorzichtig, en betraand maar vastberaden knik ik ja.

Dus wordt de ziekenhuisdag nog langer. Samen met H. ga ik naar het restaurant om iets te eten, want over een uur kunnen we terecht bij een verpleegkundige om de opname te bespreken. ‘Binnen drie weken’, heeft de orthopeed gezegd, ‘en als alles vol gepland is, moet er iemand anders wijken.’ Vakkundig weet de dame achter de balie me in het operatieschema te proppen; er hoeft niemand voor mij afgezegd te worden.

Er volgt nog een gesprek met de anesthesist en dan moet er nog bloed geprikt worden. Om kwart voor vier hink ik naast H. naar de parkeerplaats. Met een zucht vanuit mijn tenen kruip ik moeizaam in de auto en ik probeer aan het idee te wennen dat ik opnieuw geopereerd moet worden.

H. omarmt opgewekt zijn rol als mantelzorger. Hij rekent me voor hoeveel specialisten zich vandaag met me beziggehouden hebben en zegt dat het toch fijn is dat het allemaal zo snel kan. Zonder meer maakt hij zich vrij om me te brengen en halen. Hij spreekt me moed in en rijdt me naar huis. Ik zet m’n tanden op elkaar en besluit om zo weinig mogelijk te zeuren. Maar mag ik wel eerst even een potje janken? Daarna zal ik weer positief zijn.




Verhalen over verwondingen en bijna-ongelukken

Twee energieke zeventigers zitten bij mij in de huiskamer aan tafel. E. en H. zijn broers en ze werken al bijna vijftig jaar bij Vrijwillig ...