donderdag 14 mei 2015

Wachten op de trein

Het duurt nog vijfentwintig minuten voordat de trein komt die we moeten hebben. Niet erg, maar we willen wel graag even zitten, dus gaan we het glazen wachthuisje op het perron in en ploffen naast elkaar op de metalen stoeltjes neer. We hebben een flink eind gefietst vandaag. Nu zijn we moe en nemen de trein terug naar huis.

Voor de deur van het wachthuisje staan twee mannen in uniform. De één is politieagent en de ander een soort bewaker. Binnen staat bij de deur nog zo’n setje en ik vraag me verbaasd af wat er aan de hand is. Net als ik het aan de jonge politieman wil vragen, richt die het woord tot een figuur die een beetje ineengedoken op een stoeltje verderop zit: ‘Zorg er nou de volgende keer voor dat je een identiteitsbewijs bij je hebt. En een telefoonnummer; bijvoorbeeld van je moeder.’ De jongen op het bankje is misschien zeventien of achttien. Hij is klein van stuk, met een bril op en hij knikt gehoorzaam. Het blijft een tijdje stil. Dan vraagt hij met een vreemd monotone stem iets onverstaanbaars aan de agent. Die buigt zich naar hem toe: ‘wat zeg je?’ Op dezelfde monotone manier vraagt de jongen het nog een keer en na een derde keer geeft de politieman een vaag antwoord, waardoor ik vermoed dat hij het ook nog steeds niet verstaan heeft.

Aan de andere kant van het glazen hok is een tweede deur, die nu open gaat. Een schoonmaker met een zwabber komt binnen en vraagt aan mij of ik even ergens anders wil gaan zitten. Ik sta op en ga opzij en hij begint druk te zwabberen onder de stoel waar ik net zat. Intussen nemen agenten en bewakers de jongen met de bril mee naar buiten door deur 1, waar ze zich bij de twee andere uniformen voegen en blijven wachten op iets.

De schoonmaker gaat nu met zijn zwabber het hele hok door. Ik mag weer naast H. gaan zitten en iedereen trekt z’n benen op om de vloer vrij te maken. ‘Moet ik ook opstaan?’ vraagt een meisje tegenover ons. Een mevrouw met een ijsje, die net tegenover ons is gaan zitten, komt op het al schoongemaakte stuk naast mij staan tot de vloer aan de overkant ook gedaan is. ‘Niet morsen hoor’, zeg ik tegen haar, ‘zonde van de schone vloer.’ Ze lacht.

Als de hele vloer gedaan is, bedankt de schoonmaker ons vriendelijk en terwijl hij met z’n rug naar de deur nog even rondkijkt, staat achter die deur een collega van hem gekke bekken te trekken. ‘Alles goed hier?’ roept hij vrolijk naar binnen als de deur open gaat. ‘Ja hoor’, zeggen wij. Kom maar binnen, het is hier gezellig!’ Maar de schoonmakers moeten verder en terwijl zij wuivend bij de ene deur vandaan lopen, zien we achter de andere deur de oudste agent vaderlijk zijn hand op de schouder van de jonge zwartrijder leggen. Wat er besproken wordt, kunnen we niet horen, maar onvriendelijk is het allemaal niet.


Even later verdwijnen de agenten en loopt de jongen tussen de bewakers in naar een gebouwtje verderop. Wij staan op omdat onze trein er aan komt. Vijfentwintig minuten wachten is soms helemaal niet lang.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Vogels voederen

Ik zit aan de keukentafel noten te kraken en ik denk aan de vogels. De kraaien en kauwtjes die net als ik in de herfst bij de plaatselijke n...