‘Sjonge, wat ben jij druk bezig als je auto rijdt,’ zegt
mijn broer. ‘Je zit maar te schakelen en te remmen en gas te geven. Helemaal
niet nodig; ik rij dit elke dag en ik kan dat bijna slapend.’ We zijn op weg
van Den Ilp naar Watergang, waar we samen gaan eten in Het Dijkhuis. Het is
mijn verlate verjaardagscadeautje voor hem en we hebben er wel zin in.
Mijn broer en ik zien elkaar een aantal keren per jaar. Soms
op verjaardagen, soms om praktische zaken te regelen. Sinds twee jaar geleden
onze vader is overleden, heeft dat vooral te maken met het ouderlijk huis, dat
we in een rustig tempo opgeruimd en leeggehaald hebben en dat nu al een tijd te
koop staat. Maar het is ook wel eens leuk om gewoon samen te praten. Zonder
kamer vol verjaarsvisite, zonder drukke agenda en ook zonder partners en
kinderen.We zitten dus in de auto en ík rij, wat bijzonder is, want meestal is hij degene die mij van de trein komt halen of we komen bij elkaar thuis en rijden niet samen ergens anders heen. Hij is niet onder de indruk van mijn rijstijl en dat verbaast me niet. Mijn broer is al vertrouwd met rijdend materieel sinds hij drie turven hoog was. Bij een bevriende boer op de trekker: eerst op het land, later op de weg en al lang voordat hij z’n rijbewijs mocht halen, manoeuvreerde hij met het grootste gemak een lange aanhangwagen achteruit een smalle oprit in. Hij doet niets liever dan achter het stuur zitten in auto’s of vrachtwagens, op heftrucks, op een quad of in een camper.
Voor mij is autorijden alleen maar functioneel. Kleine
afstanden leg ik liever op de fiets af en als ik niet hóef te rijden, doe ik
het ook liever niet. Ik grinnik om zijn commentaar. ‘Okee’, zeg ik, ‘ik zal
proberen om het anders te doen.’ ‘Dat mag je zelf weten’, zegt hij goedmoedig. ‘Het
valt me alleen op dat je zoveel energie verspilt.’ Ik probeer om hetzelfde
tempo aan te houden en minder te schakelen, wat eigenlijk best lukt en een
kwartiertje later parkeer ik bij het Dijkhuis. ‘Rij jij straks maar terug’, zeg
ik en natuurlijk zegt hij daar geen nee tegen.
Mijn broer en ik, twee verschillender mensen kun je je haast
niet voorstellen. Als kind leefden we ieder in een andere wereld. Hij zat
altijd op het land of in de koeienschuur bij de boer. Ik ging hutten bouwen of
struinen in een zanderig braakliggend gebied en ik kon hele middagen in een
boek verdiept zijn. Hij ging naar de technische school, ik naar HAVO/VWO. We
hadden verschillende interesses en verschillende vrienden. Maar je blijft toch
familie en ziet elkaar altijd bij voorkomende gelegenheden. En eigenlijk kunnen
we prima met elkaar opschieten.
We zitten tegenover elkaar op het zonnige terras van Het
Dijkhuis. Het eten is besteld en we praten over van alles. Hij gaat binnenkort
met z’n gezin een paar weken naar Luxemburg met een vouwwagen. ‘Jammer dat er
altijd zo veel mee moet’, vindt hij. ‘De kinderen kunnen gewoon niet leven
zonder een televisie en hun game-apparatuur’. Hij zou liever met wat minder
luxe op pad gaan. Ik vertel over mijn fietsvakanties van vroeger. ‘Alles bij je
hebben wat je nodig hebt om te leven,’ zeg ik, ‘dat is zo’n bijzonder gevoel’. Maar
fietsvakanties vind hij niks. Het moet natuurlijk wel gemotoriseerd zijn. Ik
moet lachen. ‘Ik denk dat we toch wel heel verschillend zijn’. ‘Dat denk ik ook’,
zegt hij, ‘maar het mooie is, dat dat niks uitmaakt als je dat gewoon van
elkaar accepteert’.
Dan komt ons eten en met al onze verschillen eten we dat
heel gezellig en vreedzaam op op deze mooie avond op een terrasje aan de dijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten