“Wil je wel of geen verdoving?” vraagt Faust terwijl hij de
tandartsstoel naar achteren laat zakken. Ik twijfel. Bij de laatste paar
behandelingen heb ik wel verdoving gehad. Maar voor het uitboren van een oude
vulling?
“Ik kan je altijd nog verdoving geven als het tegenvalt,”
zegt mijn tandarts.
“Oké”, ik doe mijn mond wijd open en het boren begint.
Toen ik klein was, was ik bang voor de tandarts. De
schooltandarts kwam altijd als een akelige verrassing onaangekondigd op het
kleine dorpsschooltje waar ik zat. Ergens in een hoekje van een klaslokaal
controleerde hij de gebitten van alle kinderen van de school (een stuk of
dertig). Erg spraakzaam was hij niet. Hij ging met z’n spiegeltje en een scherp
por-attribuut je mond door en zei af en toe iets onbegrijpelijks tegen zijn
assistente, die dat dan noteerde. De afkorting “Beebeetje” betekende ellende,
had ik in de loop van de tijd geleerd. Dan moest je een paar dagen later naar
het volgende dorp fietsen voor een behandeling. Eén keer ben ik uit de stoel
weggelopen, toen ik angstig vroeg “Hoeveel moet u er?” en hij iets gromde wat
ik verstond als “Tien”. Mijn moeder heeft toen aardig wat moeite gehad om me
over te halen toch weer terug te gaan. De rest van de geschiedenis herinner ik
me niet, dus tien vullingen zullen het wel niet geweest zijn.
Hoe anders is het bij Faust. Ondanks zijn naam is hij de zachtmoedigste tandarts die ik ooit gehad heb. Hij verontschuldigt zich voortdurend als hij denkt dat hij me pijn doet of misschien gáát doen.
“Dit kan even vervelend zijn”.
“Nu moet ik je even pijn doen, sorry, maar het kan niet
anders.”
Nu boort hij heel precies de oude vulling uit mijn kies.
Faust vertelt me dat hij hem nog één keer kan vervangen en daarna is het
afgelopen.
“Omdat jij het goed bijhoudt, is het de moeite waard”, zegt
hij. Een kwart seconde raakt de boor een zenuw, auw, maar daarna is het boren ook
meteen klaar. De vulling kan er in. Pijn doet het allemaal niet, maar al dat
gepriegel in je mond is niet echt prettig. Vooral als het om een kies helemaal
achterin gaat. Boven mijn hoofd hangt ter afleiding een tv-scherm, maar dat kan
ik de helft van de tijd niet zien. Afleiding heb ik evengoed wel; mijn tandarts
is spraakzaam. Hij vertelt dat hij zelf als patiënt eigenlijk liever altijd
verdoving heeft, en ook dat hij als patiënt vaak niet precies weet wat er
tijdens een behandeling gebeurt, omdat je in die rol met heel andere dingen
bezig bent. Intussen geeft hij de assistente instructies. Ze moet de boel goed
droog houden met het afzuigslangetje en dat is lastig achterin.
Sneller dan ik gedacht had, is de klus klaar en gaat de
stoel rechtop. “Je hoeft niet te wachten, je mag meteen weer eten en drinken.”
Ik trek een paar keer een grimas en om mijn kaken weer uit de wijd-open stand
te krijgen en sta op.
“Fijne jaarwisseling” zeg ik tegen Faust. En dan ga ik naar
buiten. Ik kan weer met een verzorgd gebit het nieuwe jaar in.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten