Toch houdt hij erg van taal en mooie woorden. Soms hoor ik hem op z’n kamer hele gesprekken voeren via skype. Meetal in het Engels. Als hij met z’n vrienden in onze huiskamer zit te gamen (ze doen vaak ingewikkelde bordspelen, waar hele verhalen bij horen) heeft ie soms het hoogste woord.
Het is niet dat hij niet met mij of zijn vader wil praten. Hij doet alleen niet mee met gesprekken die hij niet interessant vindt. En dat zijn er veel.
Vandaag lunchen we met z’n tweeën. Achter mijn rug rommelt hij op het aanrecht en even later komt hij tegenover me zitten met een kom soep.
“Hé, je hebt soep gemaakt.” Zeg ik overbodig.
“Nou, maken....” zegt J. “Dat kun je eigenlijk geen maken noemen.” Het is cup-a-soup. Een zakje leegschudden en wat water erbij gieten.
“Nou ja”,zeg ik, “hoe moet je het dán noemen? Thee zét je, dat is ook alleen water met een zakje erin.”
Zo begint een gesprek over woorden. Van de soep en de thee komen we langs ondoorgrondelijke wegen op woorden als denderen en klateren. Je kunt niet zeggen dat dozen van de trap af klateren; wel dat ze eraf denderen. Ook vrachtwagens klateren niet.
We schieten samen in de lach en ruimen de tafel af.
Zo’n gesprekje maakt weer een heleboel zwijgende maaltijden goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten