In Haren, een paar kilometer van de stad Groningen, zijn we
twee dagen op bezoek bij mijn zwager en schoonzus. Ze hebben er een ruim huis
met daar omheen een mooie tuin met verschillende zitjes. Als er zon is, kun je
daar altijd wel ín zitten, en dat doen we dan ook.
Maar we doen nog meer. We bezoeken de Harense Hortus
Botanicus. Mijn zwager en schoonzus komen daar regelmatig en vertellen dat de
verschillende tuinen in de Hortus sinds enkele jaren helemaal door
vrijwilligers worden onderhouden omdat er geen subsidie meer is. “Op sommige plekken
kun je dat wel zien”, zeggen ze.
We beginnen ons rondje Hortus in de Chinese tuin.
“In een Chinese tuin zijn de muren nooit begroeid”, vertelt mijn
zwager. “Je moet er het schaduwspel op kunnen zien van de planten en struiken.
De muren hebben wel altijd openingen waar je door kunt kijken.” Hij wijst op
een brede balk die naast de ingang ligt. “Eigenlijk moet die plank hier als een
verhoogde drempel in de deuropening liggen. Dat houdt boze geesten buiten.”
Ik vind het een beetje jammer dat de balk niet op z’n
originele plek ligt, maar dat zou de toegankelijkheid natuurlijk niet ten goede
komen. Aan de overkant ligt een golvende draak bovenop een witte muur waarop
inderdaad de schaduwen van planten mooi te zien zijn.
Water speelt ook een belangrijke rol in deze tuinen, leer ik.
Er zijn weidse vijvers, bruggetjes en er is
Ook in de rotstuin, het volgende onderdeel van de Hortus, is
het niet druk. We klimmen langs spannende rotspaadjes omhoog en omlaag. Tussen
grote, donkergrijze steenbrokken groeit een wolk muurleeuwenbek. Gele en
blauwe bloemen overheersen hier. “Grappig”, zegt mijn schoonzus, “een paar
weken geleden was het nog bijna allemaal roze wat er bloeide”. Overal komen we
heermoes tegen, groene, sprieterige staarten die de neiging hebben om alles te
overwoekeren. Hier merk je dat het onderhoud van de tuin te wensen over laat.
Later in de watertuin, zien we ook overal heermoes, maar hier
is een vrouw bezig om het weg te trekken. Als we een praatje met haar maken,
vertelt ze dat veel collega-vrijwilligers het spul gewoon laten staan. “Ik vind
het ook best mooi hoor”, zegt ze, “maar het verdringt de andere planten.” Je
zou haast met haar mee gaan doen om het weg te trekken, maar we willen toch
liever nog wat meer van de Hortus bekijken.
Na een rondje kruidentuin komen we bij de bijenkorven. In een klein, houten gebouwtje staan een paar
kasten waarbinnen je achter glazen wanden de bijen bezig kunt zien. “Zoek de
koningin”, staat op een bordje. Maar we kunnen haar niet vinden.
Een oude man
komt uit een zijdeurtje en begint te vertellen over de bijen. Hebben we dat
nest gezien daar boven in die ene kast? De bijen maken het van was. Vroeger dacht
men dat ze de was in hun lichaam konden verhitten, maar dat is onzin. Was smelt
pas bij 70 graden, de beestjes zouden het niet overleven. Ze hebben een soort
ingebouwd lasertje dat héél even plaatselijk zo’n korreltje was verhit, zodat
ze er een flinterdun plaatje van kunnen maken. “Bijen zijn net bouwvakkers”,
zegt hij, terwijl hij een lade onderuit de bijenkast haalt. “Alles wat valt,
laten ze liggen.” Op de plaat ligt een soort bruin stof. Hij rolt het tussen
zijn vingers tot een balletje. Bijenwas. Wel een kwartier blijft de man
vertellen. Dan moet hij nodig weer aan de slag.
Wij gaan verder. We wandelen nog door de Laarmantuin, een
uitgestrekt gebied, waarvan een deel begroeid is met bomen. Tot vreugde van
mijn schoonzus vinden we de mammoetboom, die ze bij een vorig bezoek gemist
had. Een soort sequoia, waarvan de bast zacht aanvoelt als een dierenvacht.
Dan hebben we genoeg gelopen. We willen naar huis. Het huis
met al die zitjes, waarvan er altijd wel eentje wat zon vangt. In de tuin van
mijn zwager en schoonzus, waar niet één sprietje heermoes staat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten