Het is zondag 12 september. We fietsen langs het onderste randje van Zuid-Beveland. De lucht is woest en afwisselend. Het ene moment zetten we de zonnebril op, het volgende is het dreigend donkergrijs boven onze hoofden. In de verte, achter het water, zien we Zeeuws-Vlaanderen. En vaag de contouren van wat waarschijnlijk Terneuzen is.
We kronkelen met de dijk mee, steken een sluis over en dan splitst de weg zich. Rechts gaat ie gewoon door en links duikt ie een stukje omlaag om dan weer omhoog te komen en zich bij het rechterdeel te voegen. Wij fietsen rechtdoor. Vlak voor ons zien we een vader met twee kleine jongens het lage stuk weg kiezen. De kleinste, op z’n eigen fietsje, sjeest enthousiast vooruit. Maar op de dalende weg zit een gemeen bochtje met fijn, los grind. We zien het jochie onderuit gaan. Hij maakt een nare smak en na een paar seconden begint ie hard te schreeuwen. Papa stapt snel af en hurkt er naast.
We rijden door tot waar de wegen samenkomen en draaien dan om, om naar het lage stuk te gaan waar de vader naar de kapotte knie van het huilende jongetje kijkt. Er zit een flink gat in. Het bloed stroomt over z’n been. Het grotere broertje knijpt z’n ogen dicht en papa zoekt iets om het bloeden te stelpen, maar heeft niets bij zich.
‘Wij hebben pleisters!’
H. staat al naast de man en terwijl hij het pakje met allerlei maten pleisters aangeeft, zoek ik naar de papieren handdoekjes die ik gisteren ergens heb meegenomen.
‘Dit is niet leuk,’ huilt de kleine gewonde.
‘Dit is niet grappig!’
Dat is duidelijk. Niemand haalt het ook in z’n hoofd om te lachen. Ik vind twee verpakte koffiekoekjes in een tas, die natuurlijk niet echt helpen, maar de jongens lusten ze wel.
Dan is het meeste bloed weggeveegd en zit de grootste pleister op de knie. Het kleine fietsje wordt op slot gezet om later op te halen en het slachtoffer gaat bij papa achterop. Ze moeten nog vijf kilometer naar huis en dan waarschijnlijk naar de huisartsenpost. Wij kunnen niets meer doen en wensen ze sterkte.
Dan stappen we weer op en rijden verder.
‘Zo zielig,’ zeg ik.
‘Het zal wel gehecht moeten worden,’ zegt H.
We zullen het nooit weten, maar we zijn blij dat we in elk geval iets voor ze konden doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten