Elke dag moet ik mezelf een dosis clexane toedienen; een
tromboseprikje.
Toen ze me dat in het ziekenhuis vertelden, vroeg ik me af
of dat nou echt zes weken lang nodig was. Ik vroeg het aan een verpleegkundige
van de oude stempel, die gewoon zei dat dat nou eenmaal moet. Ik vroeg het aan
de chirurg, die uitlegde dat statistisch net wat vaker trombose voorkomt bij
mensen die een been langdurig niet mogen belasten. “Misschien aan de
voorzichtige kant, maar we nemen dan liever het zekere voor het onzekere”, zei
hij. Hij vertelde ook dat het niet echt een bloedverdunner is,
maar dat het wel stolsels voorkomt. Ik was overtuigd.
(Dit ben ik dus niet hè!!) |
Niet echt moeilijk, maar prettig is het niet.
Vier dozen met elk tien spuitjes heb ik uit de apotheek, een
verantwoord wegwerpbakje voor de gebruikte naalden en een flesje alcohol om
eerst de prikplek schoon te maken.
Elke avond zie ik een beetje tegen de prik op. De eerste dag
deed ik iets verkeerd waardoor er een kleine blauwe plek kwam, die lang bleef
zitten. Ik zag voor me hoe m’n buik na zes weken voorgoed gevlekt en gespikkeld
zou zijn en al loop ik niet meer met mijn navel te koop, daar baalde ik van.
Maar inmiddels spuit ik met meer routine en zonder bril zie ik de
achterblijvende stipjes nauwelijks.
“Ik moet m’n spuitje nog”, zucht ik ’s avonds tegen H. Hij
lacht: “Ga jij maar even je shotje zetten hoor.” En dan gooit ie heel lief het
injectiespuitje voor me in het bakje, zodat ik er niet helemaal op m’n krukken heen
hoef.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten