Vrijdag 29 november.
Ik zit op de rand van het ziekenhuisbed.
Op het kastje is een plastic tas neergezet met medicijnen om
mee naar huis te nemen. Ernaast ligt de envelop met een brief voor mijn
huisarts en één voor m’n fysiotherapeut. Hier in het ziekenhuis ben ik klaar met
fysiotherapie. Vanmorgen ben ik met krukken de trap op en af geweest. Nu ik dat
kan, zou ik me thuis moeten kunnen redden.
Wonderlijk hoe snel dat gaat. Woensdag een nieuwe heup, vrijdag
de trap op en af en dan met krukken terug naar kamer 14, helemaal aan het eind
van de gang.
Andere gang; maar zo lang zijn die gangen |
“Weet jij waar ik nu eigenlijk nog op moet wachten?” vraag
ik aan het meisje dat net de bloeddruk van mijn overbuurvrouw heeft opgenomen. “Mijn
ontslagpapieren heb ik al gekregen en de medicijnen ook”.
Ze kijkt even door de papieren en dan in de plastic tas. Met
opgetrokken wenkbrauwen haalt ze er een brief uit. “Hé, dat is raar…” Er staat
een andere naam op dan de mijne. Ze loopt ermee de kamer uit om te kijken hoe
dat zit.
Stom, denk ik. Ik zou het tasje waarschijnlijk hebben
meegenomen zonder alles eerst te controleren.
Even later is de zuster terug. Alleen de brief was in het
verkeerde tasje gestopt. De rest klopte. Ze zet alles terug op het tafeltje en
zegt lachend dat ik nergens meer op hoef te wachten. Ik mag naar huis.
Een half uur later komt H. binnen met een rolstoel om me
naar de uitgang te rijden. Ik krijg een zoen en dan maakt hij joviaal een mantelzorgers-onder-elkaar
praatje met de man van mijn overbuurvrouw. Zij is nog maar kort terug uit de
operatiekamer, maar glimlacht om de praats van H. We wensen haar het beste en
dan ga ik voorzichtig in de rolstoel zitten. Krukken op de voetsteun, met een
vaartje de lange gang door die ik vanmorgen gelopen heb.
En nog meer gangen door. |
De ingang van het ziekenhuis bestaat wegens een verbouwing
tijdelijk uit een soort partytent. “Ik zet je even in de tent om te wachten”, zegt
mijn lief en rijdt me naar buiten, waar het regent. Vijf meter verderop staat
nog een tent, waarin een rij leenrolstoelen staat, in elkaar geschoven als
supermarktkarretjes. H. rijdt me naar de
ruimte voor de stoelen, naast een man met een bewakersjasje. “U wilt zeker wel
even op haar passen hè?” zegt hij grinnikend en loopt dan weg om de auto te
halen. De man neemt z’n taak serieus en hij gaat af en toe even om het hoekje
kijken of H. er al aan komt.
Als dat gebeurt, draait hij zich om naar mij en zegt: “Daar
komt je vader aan. Ik rij je d’r wel even naar toe oké?” Ik verbeter hem niet,
maar als hij me netjes bij de auto heeft afgeleverd, en ik voorzichtig ben
ingestapt, proest ik het uit. “Hij dacht dat je m’n vader was”, zeg ik tegen H.
“Dat komt vast door je stoppelbaardje”.
Hij lacht hardop.
Ik aai over dat stoppelbaardje. Dan rijden we weg
van het ziekenhuis. Lekker naar ons eigen huis.
Wat heerlijk, jij hebt dit alles gehad en.. Een lief thuisfront is, lijkt me goud waard.
BeantwoordenVerwijderenNu maar op naar vrij bewegen en.. De decembermaand!
Ha Hilly, die gangen kwamen me bekend voor.....
BeantwoordenVerwijdereninmiddels is het 10 december, scharrel je thuis al rond en werk je al twee uur per dag.
Ik officieel weer anderhalf uur, maar daar staat tegenover dat ik maar met één stok loop en zelfs regelmatig al zonder. Het betert, nogal grillig en heel langzaam maar wel zeker. In het nieuwe jaar gaan we weer met elkaar oplopen hè, zonder krukken, op de werkvloer. doeidoei, karin