Als we tegen twaalf uur ’s nachts in Fukuoka uit de trein stappen, is het rustig. Er rijden geen bussen meer en we hebben onderweg al bedacht dat we waarschijnlijk een taxi zouden moeten nemen. Zoon J. moet na zijn twee officieel toegestane spijbeldagen morgen weer gewoon naar school. Hij zou een nachtje bij ons in het hotel kunnen logeren, maar na vier hele dagen optrekken met zijn ouders en zus wil hij liever terug naar de kleine kamer waar hij deze drie maanden woont. We spreken dus af dat we een taxi nemen die ons afzet bij ons hotel en dan J. verder brengt tot bij zijn kamer. Hij zal dan moeten betalen.
In het Japans legt mijn zoon dit uit aan de taxichauffeur, die net zulke witte handschoentjes draagt als het treinpersoneel maar niet aan buigen doet. Hij blijft gewoon achter het stuur zitten en opent vanaf daar de kofferbak, waar we zelf onze spullen in mogen zetten. Een verademing; af en toe zijn we de formele buigingen en beleefdheden overal een beetje zat.
Van te voren vragen we naar de prijs van de rit, want erg veel contant geld hebben we niet meer bij ons. We hoeven niet bang te zijn om door de chauffeur bedonderd te worden. In dit land gebeurt dat gewoon niet. Japan is een buitengewoon veilig land, waar je niet voortdurend op je spullen hoeft te letten. Sterker, als je ergens iets laat liggen, komt er meestal wel iemand achter je aan rennen om het je –met een buiging – te komen brengen. We laten J. dus met een gerust hart in de taxi achter als wij uitstappen en naar ons hotel gaan. Daar wachten de vertrouwde, harde bedden waar we allemaal nog een tijdje wakker zullen liggen van alle indrukken in het drukke Tokio.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten