 Voordat ze zich omdraaien om genoegen te nemen met iets anders, laten ze als dank een witte flats achter. Strepen op de rugleuning, plakkaten op de zitting. Er is geen schoonhouden aan. Vervelend, maar verder zijn vogels welkome gasten in onze tuin. 
Vandaag is een mooie dag om onkruid te trekken. Droog weer, maar niet te warm. We zijn een tijd in de weer met de onuitroeibare haagwinde, die prachtige witte bloemen krijgt, maar daarvoor wel allerlei andere planten wurgt. Voorzichtig trekken we de slierten los die zich om alles heen wikkelen wat ze tegenkomen. Een geduldwerkje, waar H. na een poosje genoeg van heeft. “Ik ga bessen plukken”, kondigt hij aan, en hij haalt een emmertje om ze in te doen. 
Even later hoor ik een angstig gepiep en een verbaasde uitroep: “Er zit er één onder!” 
Als ik kom kijken, heeft H. hem net te pakken: een jonge merel. Hij zit niet alleen gevangen onder het net, maar heeft zich er helemaal in verstrikt. Het dier schreeuwt angstig en hapt naar de vingers van zijn redder, die probeert om de draden los te maken. Ik ga naar binnen om een schaar te halen. Terwijl H. het worstelende beestje in bedwang houdt, knip ik zo veel mogelijk weg van het net, dat zich om z’n pootjes en z’n lijf gedraaid heeft. Na een laatste knip fladdert hij weg. Hij weet niet hoe gauw hij onder een struik moet schieten. Er zweven nog wat zachte, bruine donsveertjes in de lucht.
Voordat ze zich omdraaien om genoegen te nemen met iets anders, laten ze als dank een witte flats achter. Strepen op de rugleuning, plakkaten op de zitting. Er is geen schoonhouden aan. Vervelend, maar verder zijn vogels welkome gasten in onze tuin. 
Vandaag is een mooie dag om onkruid te trekken. Droog weer, maar niet te warm. We zijn een tijd in de weer met de onuitroeibare haagwinde, die prachtige witte bloemen krijgt, maar daarvoor wel allerlei andere planten wurgt. Voorzichtig trekken we de slierten los die zich om alles heen wikkelen wat ze tegenkomen. Een geduldwerkje, waar H. na een poosje genoeg van heeft. “Ik ga bessen plukken”, kondigt hij aan, en hij haalt een emmertje om ze in te doen. 
Even later hoor ik een angstig gepiep en een verbaasde uitroep: “Er zit er één onder!” 
Als ik kom kijken, heeft H. hem net te pakken: een jonge merel. Hij zit niet alleen gevangen onder het net, maar heeft zich er helemaal in verstrikt. Het dier schreeuwt angstig en hapt naar de vingers van zijn redder, die probeert om de draden los te maken. Ik ga naar binnen om een schaar te halen. Terwijl H. het worstelende beestje in bedwang houdt, knip ik zo veel mogelijk weg van het net, dat zich om z’n pootjes en z’n lijf gedraaid heeft. Na een laatste knip fladdert hij weg. Hij weet niet hoe gauw hij onder een struik moet schieten. Er zweven nog wat zachte, bruine donsveertjes in de lucht.
“Zo, die is gered”, zegt H. “Weet je hoe zacht zo’n jonge merel aanvoelt!”
Ik moet denken aan een gedichtje van Ed Franck:
"Gisteren
 
hield ik een vogeltje
 
In mijn hand.
 
Het ademde 
 
razendsnel.
 
Wat een tere botjes,
 
dacht ik, 
 
één kneep en 
 
het is dood. 
 
Een griezelig gevoel.
 
Ik wil het nooit meer,
 
een vogeltje 
 
in mijn hand 
 
want 
 
wie weet."
 
H. heeft geen last van een “wie weet” gevoel. Hij zou het zo weer doen. Ook al schijten de merels ons mooie bankje helemaal onder. Zo’n angstig, verstrikt beestje laat je niet dood gaan. “Dat was m’n goeie daad voor vandaag”, zegt hij tevreden en dan gaat ie bessen plukken.
 
 
 
 
 
Geen opmerkingen:
Een reactie posten